Inconsequent
Volgens de Commissie Gelijke Behandeling maakt het pensioenfonds van de Nederlandse bisdommen zich schuldig aan discriminatie. Partners van priesters, diakens en pastoraal werkers worden immers uitgesloten van pensioen.
De bisschoppen stelden zich op het standpunt dat hun pensioenfonds deel uitmaakt van de Rooms-Katholieke Kerk in Nederland, zodat de Algemene wet gelijke behandeling daarop niet van toepassing is. Dat verweer is door de commissie verworpen. Daarvoor draagt zo’n pensioenfonds te weinig een religieus karakter.
Op grond van de rooms-katholieke celibaatregels mogen priesters en ook zij die de diakenwijding hebben ontvangen, niet trouwen. Pastoraal werkers daarentegen zijn leken, die wel gehuwd kunnen zijn. Het wordt echter in strijd geacht met de rooms-katholieke leer wanneer zij, ter bezegeling van een affectieve relatie, een geregistreerd partnerschap aangaan. Het kerkelijke pensioenfonds keert dan ook geen nabestaandenpensioen uit aan de partner van een priester of pastoraal werker.
Pensioenfondsen van welke signatuur dan ook mogen echter volgens de Commissie Gelijke Behandeling dit onderscheid niet hanteren. Dat maakt opnieuw duidelijk hoezeer die wet een publieke moraal uitdraagt en kracht bijzet die, althans op een aantal punten, in strijd is met de bijbelse regels.
Toch is de toepassing van de AWGB in de praktijk meegevallen. De grote bezorgdheid die destijds in orthodox-christelijke kring leefde over de dwang die met deze wet in de hand zou worden uitgeoefend op christelijke organisaties en activiteiten, bleek niet in alle opzichten terecht te zijn.
Wel is van groot belang dat christelijke organisaties hun identiteit serieus nemen en daarin consequent zijn. En juist daaraan mankeert het op dit punt bij de Rooms-Katholieke Kerk.
Van ambtsdragers en kerkelijke werkers mag de kerk verwachten dat zij een voorbeeldfunctie vervullen voor de omgeving waarin zij werken. Ook als het gaat om het huwelijk. Wie het niet eens is met het celibaat (en daar nog gelijk in heeft ook) moet geen priester worden.
Terecht vindt de Rooms-Katholieke Kerk dat het niet gepast is dat priesters, die geacht worden celibatair te leven, een geregistreerd partnerschap aangaan. Kerkelijke werkers mogen een dergelijk partnerschap niet prefereren boven een huwelijk. Maar dan moet het niet alleen bij woorden blijven. Dan moet het ook consequenties hebben wanneer mensen die in dienst zijn van de kerk dat toch doen.
Vanouds kenmerkt de rooms-katholieke wereld zich door een groot verschil tussen leer en leven. Aan de kerkelijke regels mocht niet getornd worden. Vervolgens was het wel de kunst (voor geestelijken zowel als leken) om die regels zo ruim mogelijk uit te leggen en veel door de vingers te zien onder het motto: wat niet weet, wat niet deert.
Zo worden ook allerlei gevallen van geregistreerd partnerschap van kerkelijke werkers in de praktijk geaccepteerd. Was men op dat gebied strikter geweest, dan zou men er bij het kerkelijk pensioenfonds ook niet mee geconfronteerd worden. Dergelijke inconsequenties worden door de commissie pijnlijk afgestraft.