Pak AOW-probleem rechtvaardig aan
Bij de aanpak van het AOW-probleem moet de pijn rechtvaardig worden verdeeld over ouderen en jongeren en over hogere en lagere inkomensgroepen, stelt Cees van Bruchem.
Het is verstandig om in perioden waarin de economie goed draait, voorbereidingen te treffen voor dreigende langetermijnproblemen. Een daarvan is de betaalbaarheid van de AOW, een probleem dat we niet moeten overschatten maar waarvoor wel tijdig maatregelen moeten worden getroffen.Zonder beleidswijzigingen zullen de kosten van de AOW in 2040 oplopen tot zo’n 9 procent van het nationaal inkomen, ongeveer tweemaal zo veel als in 2000. Het gaat dus nog steeds om een beperkt deel van ons gezamenlijke inkomen, zodat de uitdrukking ”onbetaalbaar” in dit verband overdreven is.
Ik stel voorop dat de AOW-uitkering in ieder geval gelijke tred moet houden met de stijging van de kosten van levensonderhoud. Er zijn nog vrij veel mensen die moeten rondkomen van een AOW-uitkering plus wat spaarcenten, al worden het er geleidelijk minder. Niet iedereen kan zelf een toereikende oudedagsvoorziening opbouwen: kleine zelfstandigen, mensen die vaak werkloos zijn (geweest) of mensen met een handicap. Deze groepen moeten het na hun 65e doen met een AOW-uitkering. Zij hebben dan ook nauwelijks mogelijkheden om zich tegen een aantasting van de koopkracht van hun uitkering te verweren. Uit onderzoek van het Nibud van vorig jaar kwam naar voren dat een steeds groter deel van de AOW-uitkering opgaat aan vaste lasten.
Arbeidsparticipatie
Als mogelijke oplossing voor de AOW-problemen wordt vaak een grotere arbeidsparticipatie van 55-plussers en het loslaten van de verplichte pensionering bij 65 jaar bepleit. Daar valt best wat voor te zeggen, maar het levert waarschijnlijk maar weinig op. De arbeidsparticipatie van mensen tussen 55 en 60 neemt nu al snel toe, maar 60-plussers zijn volgens een recent onderzoek van het CBS moeilijk te bewegen om hun baan langer aan te houden. Gezondheidsproblemen, werkstress, lange reistijden, de permanente aanpassingsdruk in de moderne werkorganisaties zouden daarbij een rol kunnen spelen.
Onder meer in Duitsland is al gekozen voor een verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd, maar de Nederlandse politiek houdt vast aan de leeftijd van 65 jaar. Het is de vraag of dat verstandig is. Verschillende studies wijzen erop dat een verhoging van de AOW-leeftijd onvermijdelijk is en dan moet je niet te lang wachten om daar geleidelijk een begin mee te maken.
Daar komt bij dat het bij de vergrijzingsproblematiek niet alleen gaat om de betaalbaarheid, maar ook om de vraag of er op termijn voldoende arbeidskrachten beschikbaar blijven voor bijvoorbeeld zorg en onderwijs. Verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd kan hieraan een bijdrage leveren. Voor zware en slijtende beroepen -bijvoorbeeld in de bouw- zou een uitzondering kunnen worden gemaakt, temeer omdat mensen in deze beroepen vaak al op een vrij jeugdige leeftijd zijn begonnen.
Er valt dus best wat te zeggen voor de suggesties van prof. Bovenberg om de AOW-leeftijd enigszins te differentiëren, al zitten daar zeker haken en ogen aan.
Fiscalisering
Een actueel punt is de fiscalisering van de AOW, waar onder meer de PvdA, de ChristenUnie, de SGP, de SER en de Protestants-Christelijke Ouderenbond voorstander van zijn.
Fiscalisering wordt vaak versmald tot ”gepensioneerden laten meebetalen aan hun eigen AOW”. Daar is op zichzelf niets mis mee. Mensen met een goed pensioen -en soms een riant vermogen- kunnen best bijdragen aan de oudedagsvoorziening van anderen die het minder breed hebben.
Er zit hier wel een adder onder het gras: 65-plussers betalen weliswaar geen AOW-premie, maar wel meer belasting dan jongeren omdat ze minder heffingskortingen mogen toepassen. Een 62-jarige met een baan en een inkomen van 31.000 euro betaalt ruim 7300 euro aan belasting en premies en een 65-plusser met hetzelfde inkomen ruim 4600 euro (zie het overzicht in het RD van 28 december). Het verschil is slechts ongeveer de helft van de AOW-premie, die ongeveer 5600 euro bedraagt. Bij deze groep, die wel geleidelijk groter wordt, is dus waarschijnlijk niet zo veel te halen, althans niet zonder nieuwe onbillijkheden op te roepen.
Maar eigenlijk is fiscalisering ruimer, namelijk dat de AOW minder wordt bekostigd uit premies en meer uit de algemene belastingmiddelen. Momenteel geldt dit laatste al voor ongeveer 20 procent van de AOW-uitgaven en in de toekomst voor meer dan 40 procent. Een belangrijk nadeel van de financiering van de AOW via premies -en dat geldt ook voor de AWBZ- is dat deze drukken op de factor arbeid en verhoudingsgewijs het meest op de lagere inkomensgroepen. Door de AOW-premie te verlagen en een groter deel van de AOW te financieren uit de algemene belastingen wordt de verhouding van bruto- en nettoloon vooral voor de lagere inkomensgroepen gunstiger en daarmee ook hun positie op de arbeidsmarkt. Dan moet je natuurlijk niet het effect van de lagere AOW-premie ongedaan maken door de belastingtarieven in de eerste en de tweede schijf te verhogen, zoals binnen het lopende formatieoverleg overwogen schijnt te worden.
Bij verdere fiscalisering drukt de AOW minder eenzijdig op de schouders van de werkenden, maar wordt hij ook bekostigd uit consumptie (BTW, accijnzen), uit de winst van het bedrijfsleven (vennootschapsbelasting) en uit andere inkomstenbronnen van de overheid. Dan moet wel geld worden vrijgemaakt voor de AOW. Dat kan door in ’zoete’ jaren -zoals nu- extra geld in het AOW-fonds te stoppen, door de staatsschuld sneller af te lossen, zodat er op termijn minder rente hoeft te worden betaald, of door een verdere beperking van de hypotheekrenteaftrek.
Aanvaardbare proporties
Er zijn dus verschillende mogelijkheden om het AOW-probleem tot aanvaardbare proporties terug te brengen. Daarbij gaat het er niet zozeer om het maken van een keuze, maar om het vinden van een evenwichtige combinatie van maatregelen, zodat de pijn rechtvaardig wordt verdeeld over ouderen en jongeren en over hogere en lagere inkomensgroepen en de AOW als basisvoorziening gehandhaafd kan blijven.
De auteur is landbouweconoom.