Hulptroepen van het verleden
Titel: ”Woorden en gedachten van vroege christenen”
Auteur: Eginhard Meijering
Uitgeverij: Meinema, Zoetermeer, 2006
ISBN 90 211 4116 7
Pagina’s: 136
Prijs: € 13,90.
”Woorden en gedachten van vroege christenen” van Eginhard Meijering zit boordevol ideeën van de Vroege Kerk. Het valt daarom niet onder de categorie ”licht verteerbaar”. Maar het moet wel gezegd worden dat de schrijver er veel van weet. Eginhard Meijering was ooit predikant in remonstrantse gemeenten en van 1976 tot 2001 lector in de theologiegeschiedenis aan de Universiteit van Leiden. Ook was hij lid van de Koninklijke Nederlandse Akademie van Wetenschappen.
Eginhard wil de woorden van vroege christenen niet sec overdragen, maar vooral ook aanbieden als remedie tegen de verloedering van de christelijke kerken in Nederland en West-Europa. Vroegchristelijke auteurs als medicijnmeester. Meijering maakt daarbij echter wel een kanttekening. „Ik beschouw deze auteurs niet als verouderd, maar laat me door hen ook niet voorschrijven wat ik moet zeggen, en laat me liever door hen inspireren.” Zo zou Luther het ook wel gezegd kunnen hebben. Al hebben voor de Duitse reformator de Heilige Schrift en de christelijke traditie veel meer voedingswaarde en gezag dan voor Meijering. Die komt daar ook eerlijk voor uit.
De vroegchristelijke auteurs, zoals Tertullianus, Irenaeus, Athanasius en Augustinus, hadden volgens Meijering een „onkritisch openbaringsbegrip.” De heilige schriften van de Joden waren ook hun heilige schriften. Eigenlijk net als voor de ’fundamentalisten’ van onze tijd, die Meijering zo hier en daar op de korrel neemt. Mensen voor wie de Bijbel een boek is met mededelingen van God die allemaal even belangrijk zijn, dragen in zijn optiek niet echt bij tot herstel van de verpauperde christelijke kerk in West-Europa.
Oude papieren
Dat geeft dit boek ook een merkwaardige spanning. Enerzijds moeten vroegchristelijke auteurs opdraven als inspiratiemedia, anderzijds distantieert Meijering zich heel beslist van hun door de wetenschap inmiddels ’achterhaalde’ opvattingen. De vraag komt boven: waren de kerkvaders eigenlijk ook geen fundamentalisten? Dan hebben de funda’s van het heden in elk geval wel oude papieren.
Meijering tapt uit een ander vaatje. Het is duidelijk dat Karl Barth, die ooit als een Julius Caesar („ik kwam, ik zag, ik overwon”) het theologische terrein in West-Europa veroverde, de visie van Meijering op de Schrift bepaalt: de Bijbel heeft een centrum en historisch-kritisch bezien een minder betrouwbare rand. Het centrum van het Nieuwe Testament en „misschien” ook van het Oude Testament is de kruisdood en opstanding van Jezus Christus. Aldus Meijering. Dan waren de kerkvaders, wat de christologische duiding van het Oude Testament betreft, heel wat stelliger. Maar dat geeft hij ook toe.
Meijering heeft ”Woorden en gedachten van vroege christenen” als motto meegegeven: ”Ze hebben ons iets te zeggen”. Iets. Dat is meer dan niets. Terecht bestrijdt Meijering de moderne visie dat de rechtzinnigheid van de Vroege Kerk geen werkelijke bijdrage meer kan leveren aan de opbouw en het herstel van de kerk vandaag. Onorthodoxe auteurs, onder wie Marcion, doen het dan nog beter dan rechtzinnige kerkvaders zoals Athanasius en Augustinus.
Autoriteit
Dat heeft volgens Meijering te maken met de antiautoritaire revolutie van de verlichting en van de jaren ’60. Kerkelijke autoriteiten moesten het bij voorbaat ontgelden. Met autoriteit moest het maar eens afgelopen zijn. Het werd mode om theologen uit het verleden aan het woord te laten die in hun conflict met de algemene christelijke kerk het onderspit moesten delven.
Anders was bij voorbaat beter. Dat heeft volgens Meijering veel onheil veroorzaakt in de kerken. Terug dus naar de rechtzinnige, misschien zelfs wel fundamentalistische auteurs van de Vroege Kerk, zij het onder barthiaanse, historisch-kritische restricties.
Zij hebben ons iets te zeggen. In elk geval wordt uit het boek wel duidelijk dat de vroegchristelijke schrijvers hun hersens gebruikt hebben. Via citaten uit de tweede brief van Petrus en uit boeken van Ignatius van Antiochië, Justinus Martyr, Origenes (!), Hilarius van Poitiers en anderen passeren allerlei gedachten de revue die de kerk van vandaag nieuw leven moeten inblazen. Inspireren! Blijkbaar hebben wij de hulptroepen van het verleden nodig om in de actuele strijd niet onder te gaan. Meijering trekt daarom voortdurend lijnen vanuit de Vroege Kerk naar het heden.
Ze hebben ons iets te zeggen. Of het nu gaat over het koningschap van God, het martelaarschap, het Schriftgezag, de interpretatie van het Oude Testament (christologisch of niet?), de dialoog met de Joden, de historiciteit van de zondeval, de verdediging van het christelijk geloof, de christelijke vrijheid, wonderen, ervaring en mystiek, zonde en genade of de realiteit van het eeuwige leven, de vroegchristelijke auteurs hebben er een duidelijke mening over. Meijering vindt die waardevol genoeg om zijn schijnwerper daarop te zetten.
Nog meer goud
De auteur rekent zich tot de reformatorische christenen. Soms voel ik mij heel dicht bij hem staan. Terwijl ik toch, volgens de definitie van Meijering, een rasechte fundamentalist moet zijn. Dat wil Meijering pertinent niet zijn. Toch komt hij soms heel dichtbij. Zoals wanneer hij een citaat van Hilarius van Poitiers onder de loep neemt. „In brede kringen van de protestantse kerken hebben we het begrip ”bekering” voor de individuele persoon gedurende de laatste decennia niet of nauwelijks willen gebruiken. Als we het over bekering hadden, dan wilden we ons zoals de profeten in het Oude Testament, Johannes de Doper en Jezus, tot de hele gemeente, tot het volk of het liefst tot de regering richten. De persoonlijke bekering tot Christus leek ons te piëtistisch en misschien wel overbodig, omdat we immers allemaal allang van Christus zijn, of we dat nu al weten of nog niet.”
Maar dat laatste komt, dacht ik, toch juist bij Barth vandaan? Is het daarom niet beter door een ’fundamentalistische’ dan door een barthiaanse bril naar de Vroege Kerk te kijken? Misschien zagen we dan nog meer goud en hadden we nog meer inspiratie. Nog meer balsem voor onze gapende wonden. Gewoon van de Bijbel zeggen: dit is het Woord van God. Punt uit.