Opinie

Waardevolle solidariteit tussen generaties

Een halve eeuw geleden werd de AOW ingevoerd. Maar daar ging wel een debat van meer dan een halve eeuw aan vooraf. En bij de afgelopen verkiezingen was de financiering van de AOW een van de strijdpunten. Een strijdpunt dat ook bij de lopende kabinetsformatie een rol speelt.

Dr. C. S. L. Janse
12 January 2007 18:57Gewijzigd op 14 November 2020 04:26
Belangrijk is dat de AOW in stand blijft als uitdrukking van de solidariteit van de jongere met de oudere generatie.
Belangrijk is dat de AOW in stand blijft als uitdrukking van de solidariteit van de jongere met de oudere generatie.

In 1900 werd de Bond voor Staatspensionering opgericht. Het doel van de oprichters was duidelijk. Bejaarden zonder voldoende inkomen moesten van de overheid een pensioen krijgen. Steun daarvoor kregen zij van de socialisten en later ook van de liberalen en de vrijzinnig democraten. De destijds invloedrijke confessionele partijen zaten echter op een andere lijn. Die bepleitten een verplichte ouderdomsverzekering voor arbeiders.Minister Talma (1908-1913) probeerde daaraan gestalte te geven met zijn Invaliditeitswet. Die had niet alleen betrekking op invaliden in de gebruikelijke betekenis van het woord. Iedere arbeider die 70 jaar of ouder was, werd geacht niet meer te kunnen werken en werd daarom van rechtswege als invalide beschouwd.

Zeventigplus
Het zwakke punt van dit verzekeringssysteem was dat mensen pas na een flink aantal jaren daar profijt van zouden hebben. Arbeiders die de veertig of de vijftig gepasseerd waren hadden te weinig tijd om een redelijk pensioentje op te bouwen. Vandaar dat als overgangsregeling iedere zeventigplusser onder de arbeiders uit de staatskas een minimumrente werd uitbetaald. Veel was het niet: 2 gulden per week voor een alleenstaande, 3 gulden voor een echtpaar. Maar de kosten van levensonderhoud lagen rond 1913 ook op een heel ander niveau dan thans.

De leeftijdsgrens van 70 jaar, gevoegd bij het feit dat de gemiddelde levensverwachting destijds rond de 55 jaar lag, betekende dat velen niet aan hun invaliditeitspensioen toekwamen. Wie er wel aan toekwam, profiteerde er meestal maar kort van. Ook om die reden bleven de kosten beperkt.

Vanaf het begin was er dus sprake van een gemengd stelsel, gebaseerd op premiebetaling en dotaties uit de staatskas. Toch hechtte men in confessionele kring aan handhaving van het verzekeringsprincipe. Eigenlijk vond men het zedelijk onverantwoord om mensen zomaar geld te geven uit de schatkist, zonder dat daar tegenprestaties tegenover stonden. Nolens, de leider van de rooms-katholieke fractie, vergeleek dat met het beschikbaar stellen van brood en spelen ten tijde van het Romeinse keizerrijk.

Die afkeurende houding moeten we uiteraard zien tegen de achtergrond van een veel lager welvaartsniveau en een veel beperktere overheidshuishouding dan waar wij nu mee vertrouwd zijn. Men was ook veel meer geneigd een scherpe scheiding te maken tussen de publieke kassen en de particuliere huishoudens.

Grote bezwaren tegen het verzekeringsstelsel leefden daarentegen in de kring van de SGP. Ds. Kersten riep op tot een boycot van de Invaliditeitswet. Na verloop van tijd werden in allerlei verzekeringswetten vrijstellingsbepalingen opgenomen voor gemoedsbezwaarden. Dat is gelukkig nog steeds een vast uitgangspunt voor onze wetgeving.

Noodwet Drees
Jarenlang veranderde er in het systeem van de oudedagsvoorziening niet veel. Wel werd de uitkeringsgerechtigde leeftijd verlaagd naar 65 jaar en konden ook niet-arbeiders deelnemen aan het verzekeringssysteem van de Invaliditeitswet. Pas na de Tweede Wereldoorlog kwamen de fronten in beweging.

Veel bejaarden verkeerden toen in financieel moeilijke omstandigheden. De Noodwet Ouderdomsvoorziening van 1947 kwam hun daarin tegemoet. Voortaan kregen deze mensen een bescheiden overheidspensioen. Men sprak van Dreestrekkers. Die regeling droeg in hoge mate bij aan de populariteit van Drees en zijn partij, maar van de kant van de grote confessionele partijen vond men het maar niets dat op deze manier het verzekeringsprincipe ondermijnd werd. Bij de SGP dacht men daar anders over. Die partij oordeelde veel positiever over de Noodwet van Drees.

De AOW, die een kleine tien jaar later tot stand kwam, vormde in feite een compromis tussen de opvattingen van de confessionelen (KVP, ARP en CHU) en de socialisten. Er moest apart premie voor betaald worden. In zoverre leek het op een verzekering. Maar iedereen kreeg hetzelfde pensioen, ongeacht of men nu veel of weinig premie opgebracht had. Bovendien werkte de AOW volgens het omslagstelsel. De werkende generatie betaalde de uitkeringen voor de 65-plussers.

Bij een regeling volgens het kapitaaldekkingsstelsel zou alleen de jongere generatie een pensioen kunnen opbouwen dat werkelijk iets voorstelde. Maar daarvoor was de problematiek van de oudedagsvoorziening in het naoorlogse Nederland te nijpend. Er was bij de AOW dus geen sprake van een klassieke verzekering. Vandaar dat men als gemoedsbezwaarde inzake de verzekering erkend bleef, ook al accepteerde men de hem of haar toekomende AOW-uitkering.

Volksverzekering
Nieuw was ook dat alle Nederlanders onder de AOW vielen en niet alleen de arbeiders. Het was een volksverzekering: de eerste in haar soort. Ook rijke boeren en industriëlen moesten premie betalen en (wat destijds in bepaalde kringen als ongehoord werd beschouwd) de 65-plussers onder hen kregen in 1957 een uitkering terwijl ze dat niet nodig hadden en er nooit iets voor hadden betaald.

Door de AOW vindt in feite een massale inkomensoverdracht plaats van de werkende naar de niet-werkende generatie. Dat gebeurt in de verwachting dat in de toekomst de dan werkende generatie evenzo bereid zal zijn te betalen voor deze basale oudedagsvoorziening.

De inkomensoverdracht die in 1957 gestalte kreeg, was te verdedigen met het argument dat zij ten goede kwam aan generaties die het zwaar hadden gehad, Het ging hier om mensen die eerst de crisisjaren hadden meegemaakt, daarna de oorlog en vervolgens de moeilijke jaren van de wederopbouw. Via de AOW kon men hen toch mee laten profiteren van de indrukwekkende welvaartsgroei die na 1950 inzette.

Het zal echter duidelijk zijn dat er na de invoering van de AOW op basis van het omslagstelsel eigenlijk geen weg terug is. Je kunt zoiets wel invoeren, maar je kunt het eigenlijk niet meer afschaffen zonder onrecht te doen aan de oudere generatie. Die hebben immers dan wel meebetaald aan de AOW van hun ouders (althans de generatie van hun ouders) maar krijgen zelf geen uitkering, omdat de generatie van hun kinderen en kleinkinderen daar niet voor wil betalen.

Vergrijzing
Daarbij zijn uiteraard de kwantitatieve verhoudingen tussen de verschillende leeftijdsgroepen van groot belang. Wanneer door de vergrijzing het aandeel AOW-genieters groeit en als gevolg van een dalend geboortecijfer het aandeel krimpt van de werkende generatie die de premies moet opbrengen, ontstaan er problemen. En dat is het scenario dat zich thans in Nederland ontrolt. Vandaar dat de toekomst van de AOW een actueel discussiepunt is geworden.

Daarbij is duidelijk dat politici hier voorzichtig moeten manoeuvreren. Er zijn ruim 2 miljoen AOW-trekkers en bovendien is het een categorie die bij de verkiezingen trouw opkomt. Het door lijstrekker Bos onhandig gebrachte voorstel om ouderen meer te laten bijdragen aan de AOW, pakte voor de PvdA bij de stembus duidelijk averechts uit.

Dat de AOW moet blijven, staat niet ter discussie. De AOW-uitkeringen vormen een financieel vangnet voor mensen die vanwege hun leeftijd niet meer in staat zijn en ook nooit meer in staat zullen zijn om voor hun eigen inkomen te zorgen. Bovendien zijn oudedagsvoorzieningen ingewikkelde zaken die een langetermijnaanpak vergen. Als je dat aan de betrokkenen zelf overlaat, gaat dat in een niet te verwaarlozen aantal gevallen onvermijdelijk fout. Recente affaires met Legio Lease en beleggingspolissen maken wel duidelijk dat geldzaken voor veel mensen algauw te complex zijn.

Als het moet kun je van een AOW-uitkering leven, al is het eigenlijk de bedoeling dat mensen daarnaast een pensioen of een andere financiële voorziening opbouwen. Bij steeds meer 65-plussers is dat tegenwoordig ook het geval. Vandaar dat de financiële positie van de oudere generatie duidelijk verbeterd is.

Onzekerheid
Discussies over de AOW vergroten de onzekerheid. Zowel bij hen die de 65 gepasseerd zijn als bij hen die daar zo langzamerhand in de buurt komen. Toch zijn dergelijke discussies, gezien de vergrijzingsproblematiek niet te vermijden. Wel kan daarbij duidelijk zijn dat drastische ingrepen niet voor de hand liggen. Daarvoor staat alleen al het politieke gewicht van het grote aantal AOW-gerechtigden borg.

In principe kan op drie manieren de lastendruk van deze algemene ouderdomsvoorziening ingeperkt worden. Het is mogelijk de uitkeringen te besnoeien. Een dergelijke korting vond ook plaats in de jaren tachtig, toen het economisch tij tegen zat. Thans is veeleer sprake van een opleving van de conjunctuur en dat maakt het nog moeilijker dan anders om een korting op de AOW-uitkeringen te verdedigen. Vandaar dat deze optie eigenlijk niet in beeld is. Een verlaging van de AOW leidt bovendien tot een groter beroep op de bijzondere bijstand.

Een optrekken van de leeftijdsgrens is een andere mogelijkheid om de AOW betaalbaar te houden. De leeftijd van 65 jaar is nu eenmaal geen natuurgegeven waar niet aan te tornen valt. Honderd jaar geleden ging men ervan uit dat mensen tot hun zeventigste konden werken. Daarbij komt dat de gemiddelde levensduur nog steeds stijgt. Bijna met een maand per jaar. Bij ongewijzigd beleid zal de periode waarin mensen van hun pensioen genieten dus steeds langer worden. Maar wie zal dat betalen? Vandaar dat bijvoorbeeld door minister Zalm al eens gepleit is voor de leeftijd van 67 jaar.

Het probleem is echter dat op basis van allerlei VUT-regelingen veel mensen al lang voor hun 65ste met werken stoppen. Veel van die regelingen worden nu afgebouwd. Pas daarna komt een verhoging van de AOW-gerechtigde leeftijd in beeld. Maar ook dat kan niet abrupt gebeuren. Mensen hebben een bepaald verwachtingsbeeld opgebouwd over de ”derde levensfase” dat je niet drastisch kunt doorbreken. Maar een zeer geleidelijke verhoging van de leeftijd waarop men AOW (en pensioen) krijgt, zo in de trant van een maand per jaar, die ruim van tevoren aangekondigd wordt, dat is een andere zaak.

Solidariteit
De laatste variant is het laten meebetalen van welstandige bejaarden aan de AOW. Die kant zal het bij de kabinetsformatie wel uitgaan. Eigenlijk moeten we zeggen het meer laten meebetalen, want nu wordt al een vijfde van de AOW via de belastingen opgebracht en daar betalen ook de ouderen aan mee. Een beperkte ingreep zal maar weinig pijn doen. Je kunt echter de sinds jaar en dag bestaande vrijstelling van 65-plussers voor de AOW-premie, die hun maximaal zo’n 5000 euro per jaar oplevert, niet zomaar afschaffen. De opbouw van hun oudedagsvoorziening is daar immers op gebaseerd.

Bij een verdergaande financiering van de AOW uit de algemene middelen verliest deze regeling nog meer haar verzekeringskarakter en komen we dichter in de buurt van het staatspensioen. Maar er is geen reden om dat te betreuren.

Belangrijk is dat de AOW in stand blijft als uitdrukking van de solidariteit van de jongere met de oudere generatie. Destijds heeft de oudere generatie veel tijd, geld en liefde gestoken in de verzorging, opvoeding en scholing van (hun) kinderen. In later jaren worden die rollen omgekeerd en hebben ouderen tijd, geld en liefde nodig van hun kinderen en de generatie van hun kinderen. Collectieve regelingen als de AOW maken daar een onderdeel van uit.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer