Goed en kwaad op de planeet Venus
C. S. Lewis was een duizendpoot. Groot wetenschapper, begaafd stilist, beroemd apologeet van het christelijk geloof. Behalve de kinderboekenserie ”De kronieken van Narnia”-miljoenen exemplaren verkocht- schreef hij romans en gedichten, maar die vormen een nogal onderbelichte kant van zijn werk. Niettemin verscheen onlangs het tweede deel van zijn sciencefictiontrilogie in een nieuwe Nederlandse vertaling: ”Perelandra”.
Wie onvoorbereid aan ”Perelandra” begint, wandelt waarschijnlijk al gauw in raadselen. Al op de eerste pagina schakelt de schrijver van een heidelandschap bij Worchester moeiteloos over op „een wereld die zestig miljoen kilometer van Londen verwijderd” is, de planeet Mars, geregeerd door een machtig schepsel, de ”Oyarsa van Malacandra”. De hoofdpersoon van het verhaal, Ransom, heeft daar kennelijk in het verleden een bezoek gebracht -zie het eerste deel van de serie, ”Malacandra”- en de dag waarop dit nieuwe verhaal begint, maakt hij zich op voor avonturen op een andere planeet: Perelandra, de planeet die wij Venus noemen.Zo’n begin vraagt nogal wat van het vertrouwen en de verbeeldingskracht van de lezer. Een nuchtere realist -voor wie een verhaal vooral ”waarschijnlijk” of ”levensecht” moet zijn- kan beter niet aan Lewis’ romans beginnen. En een lezer die hecht aan actie of romantiek volgens het recept van de meeste christelijke ontspanningslectuur al evenmin. Maar wie houdt van fantastische verhalen, wie geboeid is door Lewis’ gedachtegoed of zich wil laten meeslepen door zijn originele beschouwingen over goed en kwaad, het wezen van de schepping, God en mens, duivelen en engelen, man en vrouw - die kan in ”Perelandra” zijn hart ophalen.
Hemelkoepel
Van de verhalen van C. S. Lewis (1898-1963) kun je altijd zonder enige achtergrondinformatie genieten. Toch voegt het iets toe als je om te beginnen iets weet over zijn denkbeelden en de bronnen waaruit hij putte. En dat betreft in dit geval dan niet alleen zijn christelijke ideeën over „goed en kwaad als sleutel tot het heelal”, maar ook de kennis die hij als literatuurhistoricus meebracht.
Daarvoor hoef je alleen maar zijn laatste boekje, ”The Discarded Image” (1964) te lezen, waarin hij een prachtig beeld schetst van het middeleeuwse denken. Wetenschappelijk en geleerd, maar tegelijkertijd geschreven door een meesterhand, bevlogen, beeldend en uiterst toegankelijk. Niet voor niets is ”The Discarded Image” tientallen keren herdrukt en nog altijd verplichte kost voor literatuurstudenten.
Middeleeuwers, vertelt Lewis, leven in een harmonieus universum, vol van licht en geluid, waarin de sterren aan de hemelkoepel schitteren en de planeten hun vaste banen gaan, elk door een eigen engel bestuurd - een universum waarin slechts het middelpunt, de aarde, in duisternis verzonken ligt.
Moderne mensen kijken, als ze naar de hemel opzien, in een vage, eindeloze verte, in een onmetelijke, ijskoude duisternis. Maar middeleeuwers zien een machtig, immens bouwwerk, waarvan slechts het hart, de mensenwereld, is aangevreten door het kwaad. Buiten de sfeer van de aarde echter heeft de duivel geen macht - daarom getuigt alles in het bovenmaanse nog van de oorspronkelijke scheppingsharmonie.
Toegegeven, dat schitterende middeleeuwse model had één gebrek: het kwam niet overeen met de werkelijkheid. Maar, zegt Lewis, dat besef moet ons vooral bescheiden maken ten opzichte van onze eigen wetenschappelijke modellen en theorieën.
We moeten trouwens ook voorzichtig zijn met mythologie af te doen als onzin. Juist in mythen worden vaak diepe inzichten bewaard, scherven van een wijsheid die onze rationele eeuw is kwijtgeraakt. Waarom hebben onze verre voorouders zich Mars als een man in krijgsuitrusting voorgesteld, en Venus als een vrouw, geboren uit de zee? Daaruit spreekt een intuïtie waarmee wij sinds lang het contact verloren hebben, al vangen -volgens Vergilius- zelfs de verre generaties nog een zuchtje ervan op.
Gevallen engel
Vanuit die inzichten vallen de dingen in ”Perelandra” op hun plaats. In de wereld van deze fraai vertaalde roman worden de planeten Malacandra en Perelandra bestuurd door ”Oyarsa’s” - dat moeten dus wel de machtige engelen zijn die volgens het middeleeuwse wereldbeeld de planeten sturen in hun hemelse dans. Daar, ver weg van de aarde, bestaat geen kwaad. Slechts de Oyarsa van de aarde is immers in de duisternis gevallen en heeft zijn hele wereld met zich meegesleurd - inclusief de mensheid, die er vrijwillig voor gekozen heeft hem te volgen.
En daar begint dan het verhaal van ”Perelandra”, want de gevallen engel van de aarde wil niets liever dan ook de planeet Venus in de zonde meetrekken. Zodoende strijden in Lewis’ roman twee vertegenwoordigers van de mensheid -een gelovige christen en een atheïstische wetenschapper- om de ziel van de pasgeschapen Venusbewoners.
Pagina na pagina ontvouwt zich het verhaal, vol verrassende inzichten, vol diepe gedachten. De influisteringen van de dienaar van de boze -„Er is misschien een verbod waarvan Hij wil dat jij het overtreedt”- worden afgewisseld met de wanhopige pogingen van Ransom om de ramp te voorkomen.
Maar uiteindelijk zijn het niet de mensen die de strijd voeren, het zijn ook niet de mensen die winnen of verliezen. Zij spelen slechts hun rol, maar de werkelijke beslissing wordt elders genomen. Toch handelt Ransom in het duizelingwekkende besef dat níéts zijn eigen verdienste is, en dat tegelijkertijd álles afhangt van de keuzes die hij maakt: „Eén steen kan de loop van een rivier bepalen. Hij was die steen, op dit vreselijke moment, een moment dat middelpunt van het heelal geworden was.”
Onafwendbaar
Ransom weet dat de dingen van hem afhangen, hij weet ook wat hij moet doen, maar blijft machteloos tegenstribbelen: „Het sprak vanzelf dat de strijd met de duivel een geestelijke strijd inhield… Het denkbeeld van een fysiek gevecht was goed voor wilden. Was het maar zo eenvoudig.” Maar de duidelijkheid van Gods antwoord laat hem geen keus: „Er veranderde niets aan zijn angst en schaamte en liefde of aan zijn argumenten. Het vooruitzicht werd niet meer en niet minder angstaanjagend. Het enige verschil was dat hij wist -bijna alsof het een historisch gegeven betrof- dat hij het ging doen. (…) De strijd was gestreden, maar een moment van overwinning leek er niet te zijn geweest. Desgewenst kon je zeggen dat het vermogen tot kiezen opzij geschoven was om plaats te maken voor een onafwendbaar lot.”
Dat is Lewis op z’n best, schrijvend over het grootste geheim van het bestaan: de paradox waarin de onveranderlijkheid van Gods eeuwige besluit samengaat met de verantwoordelijkheid van de mens. Hij geeft zijn lezers als geen ander een vermoeden van de werkelijkheid achter de zichtbare dingen, hij laat ze over de rand van dit bestaan kijken, verder dan ze zelf kunnen zien. „Niemand heeft ogen die daar heel ver voorbij kunnen zien; er zijn heel veel ogen die verder zien dan de mijne”, schrijft Lewis in ”Onversneden christendom”. Maar hij onderschat zichzelf: hij kijkt verder dan de meeste schrijvers kunnen.
N.a.v. ”Perelandra”, door C. S. Lewis; vert. Arend Smilde; uitg. Kok, Kampen, 2006; ISBN 978 90 435 0583 3; 320 blz.; € 19,50. Ook nog verkrijgbaar: ”Malacandra”, door C. S. Lewis; vert. Arend Smilde; uitg. Kok, Kampen, 2002; ISBN 90 435 0408 4; 244 blz.; € 17,90; en ”The discarded image”, door C. S. Lewis; uitg. Cambridge University Press, Cambridge, 2003; ISBN 978 0 5214 773 52; 242 blz.; £ 11,99.