Geheugenproblemen
Geheugen is het vermogen herinneringen en ervaringen op te slaan en op te roepen. Het vormt een cruciaal onderdeel in ons menselijk bestaan. Het is een soort innerlijke agenda waarmee wij ons leven vorm geven. In deze Focus twee voorbeelden waarbij het geheugen ons in de steek laat of waarbij het eigen geheugen te wantrouwen is.
Drs. J. D. Bosch en drs. R. E. A. Dernison, verbonden aan de Vrije Universiteit te Amsterdam, schreven in Kind en adolescent (december 2006) een artikel over behandelmogelijkheden van geheugenstoornissen in de kinderleeftijd. Het zintuiglijk geheugen kent een zeer beperkte opslag en kan de informatie slechts enkele seconden vasthouden. Het kortetermijngeheugen kent een iets langere opslagduur om de informatie voor verdere bewerking vast te houden. Het is een belangrijke voorwaarde voor het leren, vooral voor rekenen en lezen. Het langetermijngeheugen ten slotte kent een lange opslagduur en wordt onderscheiden in het procedurele geheugen (ervaringskennis, weten hoe je iets doet), het semantische geheugen (weten wat, feitenkennis) en ten slotte het episodisch geheugen dat betreft het ”weten wanneer” (persoonlijke ervaringen en informatie die specifiek aan de tijd gebonden zijn opgeslagen). Deze subsystemen kunnen afzonderlijk verstoord zijn. Zo zijn er mensen die prima feiten kunnen onthouden, maar niet weten wat ze gisteren hebben gedaan.Meestal worden geheugenproblemen bij kinderen gezien als gevolg van een ander probleem zoals ADHD of zwakbegaafdheid. Toch blijken ze ook op zichzelf te bestaan, zoals in de twee gevalstudies die de auteurs van dit artikel beschrijven.
Op vakantie gaan en hierover een week later geen enkele herinnering meer hebben. Niet meer weten wat gisteren gebeurd is. De route naar huis niet kunnen onthouden, voortdurend namen vergeten. Dagenlang woordjes repeteren om alsnog een zware onvoldoende te behalen.
Zulke geheugenmissers zijn vrij extreem. We associëren ze vaak met ouderen. In de beschrijving van de auteurs gaat het echter om een meisje van acht jaar en een jongen van elf.
In deze gevallen was niet sprake van een neurologisch letsel. Er kon niet een andere oorzaak gevonden worden. De hoofddiagnose bleek een geheugenstoornis te zijn. Het voornaamste probleem van kinderen met dit soort geheugenstoornissen is de desoriëntatie. Ze kunnen zich slecht oriënteren in tijd en plaats, hebben veel moeite om zich aan afspraken te houden en onthouden voor de hand liggende zaken als de samenhang tussen kleding en klimaat niet (zomerkleren dragen terwijl het winter is). De tijd als ordeningsaspect functioneert niet. Daardoor kunnen ze moeilijk gebeurtenissen in de tijd plaatsen en ervaren ze moeite met het uitvoeren van dagelijkse activiteiten (het weten dat de bus op het eind van de straat vertrekt of zich nog herinneren waar je gisteren bent geweest).
In de behandeling werd duidelijk dat aan de geheugentekorten zelf niet veel te doen is. Wel kan men compensatiestrategieën aanleren, zoals een agendatraining (leren op vaste momenten in de agenda te kijken, alle opdrachten noteren, alle afspraken opschrijven). Steeds wordt een concreet doel vastgesteld en dan haalbare stappen geformuleerd. Als een kind visueel is ingesteld kan een koppeling met een plaatje helpen. Het zijn alle compenserende maatregelen voor het tekort aan geheugen.
Het is duidelijk dat een slecht functionerend geheugen effect heeft op de ontwikkeling van een kind. Het artikel laat overigens zien dat een geheugenstoornis niet in alle gevallen goed behandelbaar is.
Drie onderzoekers verbonden aan de faculteit der psychologie van de Universiteit Maastricht schrijven in De Psycholoog (december 2006) over het verschijnsel geheugenwantrouwen (Nederlands equivalent van het Engelse ”memory distrust”). In de praktijk van het afleggen van verklaringen komt het regelmatig voor dat mensen aan hun geheugen twijfelen. Onder sommige omstandigheden kan dat wantrouwen bijdragen aan het ontstaan van zogenaamde pseudoherinneringen (schijnherinneringen). Valse bekentenissen kunnen het gevolg zijn van een foutieve herinnering, zoals in de rechtspraak nogal eens voorkomt. Een Amerikaanse geheugenexpert liet in een serie experimenten zien dat het relatief gemakkelijk is om mensen zover te brengen dat zij misleidende informatie in het geheugen opnemen en later met grote stelligheid opdissen. Geheugenwantrouwen blijkt voor te komen als een soort momentane toestand maar ook als een persoonlijkheidstrek.
Geheugenwantrouwen als voortdurende neiging, als persoonlijkheidskenmerk, komt voor bij dwangmatige persoonlijkheden. Hier is sprake van een chronische twijfel aan het eigen geheugen. Zie het voortdurend controleren of de deur gesloten is.
De onderzoekers vonden dat mensen die optimistisch zijn over hun geheugen („ik heb een goed geheugen”) minder strenge eisen stellen aan informatie, en dus vatbaarder zijn voor zogenaamde pseudoherinneringen. Dit zou met zich mee kunnen brengen dat mensen die hun geheugen wantrouwen, juist kritischer worden en hogere eisen gaan stellen aan informatie voordat ze die accepteren als juiste herinneringen. Bij gezonde mensen kan wantrouwen dus juist een bescherming bieden tegen suggestieve informatie die door anderen wordt aangereikt.
Drs M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede