Zeeuwse geschiedenis in prentenboeken
Titel: ”Een Zeeuwse idylle. Het beeld van Zeeland in prentenboeken 1900-1960”
Auteur: Saskia de Bodt
Uitgeverij: Terra, Zutphen/Zeeuwse Bibliotheek, Middelburg, 2006
ISBN 90 5897 604 1
Pagina’s: 96
Prijs: € 17,50.
De tentoonstelling ”Een Zeeuwse idylle” is tot 6 januari te zien in de Zeeuwse Bibliotheek, Kousteensedijk 7, Middelburg (www.zebi.nl).Het bekijken van de vele fraaie prenten uit ”Een Zeeuwse idylle” is een feest van herkenning. Het boek verscheen ter gelegenheid van een tentoonstelling over Zeeland in prentenboeken die nog tot het eind van de kerstvakantie in de Zeeuwse bibliotheek te bezichtigen is.
„Een ondoordringbare archipel”, „de vreemdste provincie van Nederland”, zelfs „de provincie die niet bestaat”, het zijn benamingen die aangeven hoe reizigers in de negentiende eeuw door tegen Zeeland aankeken.
Zo’n geheimzinnig, achtergebleven gebied was Zeeland in zeventiende-eeuwse ogen niet, integendeel. In die tijd bloeide Zeeland en deed het volop mee in het culturele leven. Jacob Cats en vele Zeeuwse illustratoren verspreidden Zeelands roem. Uitjes naar Zeeland waren toen, getuige de beschrijvingen van auteurs, onder wie Tesselschade Roemers Visscher, een grote belevenis.
Rond 1900 ontstond er nieuwe belangstelling voor het bijzondere Zeeland. Van die belangstelling getuigen de vele prentenboeken die nu in de Zeeuwse Bibliotheek worden geëxposeerd. Het boek ”Een Zeeuwse idylle. Het beeld van Zeeland in prentenboeken 1900-1960” van Saskia de Bodt, prentenboekdeskundige bij uitstek, is een toelichting bij de verschillende onderwerpen van die tentoonstelling.
Het boek is een feest om te bekijken. Niet alleen omdat er zo veel herkenbaars zit in de tekeningen van steden en landschappen, maar ook omdat er veel nieuws en verrassends in te vinden is.
Vlissinger Michiel
Het boek loopt de hoofdonderdelen van de tentoonstelling langs en begint met het beeld van Zeeland en de Zeeuwen in de geschiedenis. Het verbaast niet dat Vlissinger Michiel de Ruyter royaal aan bod komt. Wel valt in het eerste hoofdstuk meteen op dat het begrip prentenboek erg ruim wordt geïnterpreteerd: er staan vooral illustraties en omslagen afgebeeld uit verhalende jeugdboeken. Voor dergelijke boeken zijn illustraties natuurlijk belangrijk, maar het zijn geen prentenboeken.
Behalve aan het beeld van de Zeeuwse geschiedenis in illustraties wordt aandacht besteed aan Zeeland als geliefde vakantiebestemming voor de elite. Daarbij is Zeeland veelal niet meer dan een decor waarin modieuze kinderen uit de grote stad hun jaarlijkse strandvakantie beleven tussen de Zeeuwse kindjes op klompen en in klederdracht.
Ook is er de tendens geweest om in boeken het karakteristieke van de provincie vast te leggen, vanuit de angst dat de Zeeuwse volkscultuur verloren zou gaan. Boeken zoals ”Rijmpjes en spelletjes van het oude Zeeuwsche land” uit 1945 en het ”Zeeuws sagenboek” uit 1931 zijn bedoeld om Zeeuwse folklore vast te leggen.
Ruim aandacht wordt er besteed aan het bekendste Zeeuwse kinderboek, ”Laurientje” van J. M. Selleger-Elout, dat verscheen in 1931. Ook hier valt weer op dat het begrip prentenboek erg wordt opgerekt, zodat ook dit verhaal met illustraties eronder valt.
Verrassend is het grote aantal boeken dat in het buitenland, vooral Amerika, verscheen over Zeeland. In dergelijke boeken is Zeeland veelal slechts een idyllisch heimweelandschap geworden. Kinderrijmpjes met het stadhuis van Veere als fraai decor, tja, gaat het hier eigenlijk nog wel over Zeeland? Vergelijk het met ook zo’n in Amerika gemaakt heimweeboek, ”De koe die in het water viel”, een van de vele prentenboeken van Peter Spier. Daarin speelt het Noord-Hollandse landschap met zijn vele kanalen echt een rol en is de kaasmarkt van Alkmaar meer dan enkel decor.
Ramp van 1953
Het boek eindigt abrupt met de mededeling dat de vele boeken over de watersnoodramp van 1953 „een verhaal apart” zijn, en dan volgt een dubbele pagina met omslagillustraties van boeken over de ramp, zoals ”Oosterschelde windkracht 10” van Jan Terlouw, ”Houen jongens” van K. Norel en ”Moeders grote dochter” van J. W. Grisnigt. Onduidelijk blijft welk „verhaal apart” deze illustraties moeten vertellen.
Het bekijken van de vele fraaie prenten is, zoals gezegd, een feest van herkenning. Je zou iedere provincie een dergelijk overzicht van boeken en beeldmateriaal gunnen. Jammer dat de kwaliteit van de tekst achterblijft, die is tamelijk ongeordend en associatief geschreven. Daardoor kom je dezelfde gegevens op meer plaatsen in het boek tegen en kun je Michiel de Ruyter of het slotstuk van de Deltawerken aantreffen in hoofdstukken die over een ander onderwerp gaan.
Ook vind je soms stukken in de tekst die in een noot thuishoren. Saskia de Bodt heeft de gewoonte telkens overduidelijke bruggetjes te leggen tussen de verschillende hoofdstukken, in plaats van elk hoofdstuk tot een afgeronde eenheid te maken. Maar het vreemdst is dat „rijk geïllustreerde boeken” en gewone leesboeken met hier en daar een illustratie allemaal tot prentenboek worden verklaard.