Anderhalfverdieners
Migrantenstudies (22e jaargang, nr. 4) is gewijd aan de emancipatie van allochtone vrouwen.
Ans Merens en Saskia Keuzenkamp, verbonden aan het Sociaal en Cultureel Planbureau (SCP), presenteren daarin de uitkomsten van een onderzoek onder autochtonen en allochtonen in de vijftig grootste gemeenten van Nederland naar de bestaande en de gewenste verdeling van betaald werk tussen man en vrouw.Onder Turken en Marokkanen blijkt het aantal mannelijke eenverdieners belangrijk groter te zijn dan onder Antillianen, Surinamers en Nederlanders. Bij de laatsten is het anderhalfverdienersmodel het meest gangbaar. Dubbelverdieners komt men het meest tegen bij Surinaamse paren.
Op de verdeling van betaald werk in gezinnen zijn volgens de onderzoekers drie categorieën factoren van invloed: de individuele gezinskenmerken, de bedrijfstak waarin men werkt en de beschikbaarheid van voorzieningen zoals kinderopvang. In dit onderzoek is alleen aandacht besteed aan de individuele gezinskenmerken.
Eén daarvan is de gewenste verdeling van de betaalde arbeid. Bij alle vijf de etnische groepen geldt dat mannen vaker de voorkeur geven aan het traditionele alleenverdienersmodel dan vrouwen. Bij de Marokkanen is dat verschil het grootst. Over het geheel genomen bestaat er een grote voorkeur voor het anderhalfverdienersmodel. Die is groter dan in de praktijk gerealiseerd wordt.
Ook de religieuze factor is hier van invloed. Hoe sterker het belang van religie in iemands leven, des te traditioneler zijn zijn opvattingen over man-vrouwrollen. Voorstanders van het alleenverdienerstype hechten meer belang aan het geloof. De verschillen zijn echter betrekkelijk gering.
Voor dubbelverdieners is de religie altijd nog belangrijker dan voor anderhalfverdieners. Het dubbelverdienerschap hangt echter vrij sterk samen met de gezinsfase waarin men verkeert. Deze variant komt relatief veel voor bij jonge stellen die nog geen kinderen hebben.
Acta Politica (volume 41, number 4) bevat een onderzoek naar de stabiliteit van coalitieregeringen in België en Nederland. De auteurs noemen het merkwaardig dat, terwijl de verkiezingsuitslagen in beide landen een toenemende instabiliteit laten zien, de levensduur van de kabinetten toeneemt.
Dit is volgens hen toe te schrijven aan het opstellen van meer of minder uitgebreide regeerakkoorden, waarin inhoudelijke en procedurele afspraken gemaakt worden over controversiële zaken. Daarnaast is van grote betekenis dat men informele circuits gecreëerd heeft om gerezen conflicten op te lossen. En wellicht zijn partijleiders, juist vanwege het op drift raken van de kiezers, thans minder geneigd tot riskante politieke manoeuvres.
Een opvallende conclusie is dat juist wanneer na de verkiezingen de regeringscoalitie ongewijzigd wordt voortgezet, er gekozen wordt voor een omvangrijk regeringsprogram. In plaats dat er onderling vertrouwen is opgebouwd, heeft zich wellicht een aantal controversiële kwesties opgehoopt, die men nu bij de formatie wil oplossen.
Sociaaleconomische vraagstukken en begrotingsproblemen leveren binnen coalitiekabinetten de meeste problemen op. Begrotingskwesties zijn immers niet uit te stellen. Bij andere zaken waarover men het niet eens kan worden, is het veel gemakkelijker om ze vooruit te schuiven.
Twee derde van de conflicten heeft te maken met zaken die in het regeerakkoord aan de orde komen. In een aantal gevallen zijn de gewijzigde economische omstandigheden daar debet aan. Wat afgesproken is, kan volgens sommigen niet meer of hoeft niet meer. Duidelijk is ook dat ondanks al het gepraat over nieuwe politiek het essentieel is voor een coalitiekabinet om zaken in de beslotenheid te kunnen regelen.
In Socialisme & Democratie (jaargang 63, nummer 11) schenken Monique Leyenaar, hoogleraar vergelijkende politicologie in Nijmegen, en Jantine Oldersma van het Leidse Joke Smit Instituut voor Vrouwenstudies, aandacht aan gevolgen van een ander kiesstelsel voor de representatie van vrouwen, jongeren en etnische minderheden.
Bij discussies over politieke vernieuwing, zo constateren zij, staat tot dusver de vraag centraal hoe het vertrouwen van burgers in de overheid kan worden hersteld. Veel minder aandacht is er voor de vraag hoe we de kansen van iedere burger om tot de politieke elite door te dringen, zo goed mogelijk kunnen waarborgen.
Het extreem proportionele stelsel dat we in Nederland al sinds 1917 hebben, is onovertroffen als het erom gaat van het parlement een afspiegeling van de samenleving te maken, zo bleek dit voorjaar op een seminar in Nijmegen. Het hanteren van verplichte quota voor vrouwen in vertegenwoordigende lichamen wordt door de auteurs afgewezen. Beter is het om het huidige kiesstelsel te handhaven.
Landen met een gekozen burgemeester (een ander kroonjuweel van D66) hebben een lager percentage vrouwelijke burgemeesters dan Nederland met zijn benoemde burgemeesters. Vormen van inspraak en medezeggenschap lijden nogal eens aan de participatieparadox. Naarmate politieke participatie meer vaardigheden vergt, wordt ze meer het exclusieve domein van hoger opgeleide autochtonen.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur van het RD