„Begeleiding bij prenatale screening moet beter”
AMSTERDAM - Zwangere vrouwen die een prenatale screening krijgen aangeboden, moeten zorgvuldiger worden begeleid bij het maken van hun keuze. Ongeveer de helft van hen neemt nu een besluit dat of gebaseerd is op onjuiste informatie over de test, of strijjdt met de eigen normen of niet weloverwogen is.
Dat blijkt uit het proefschrift van de Amsterdamse promovendus Matthijs van den Berg, die woensdag aan het VU medisch centrum promoveert.Van een zorgvuldig besluit is volgens Van den Berg pas sprake als vrouwen correct geïnformeerd zijn over de test, als het besluit in overeenstemming is met hun morele waarden en als het weloverwogen is genomen. Hij spreekt van een „niet goed geïnformeerd” besluit wanneer aan een of meer van deze drie criteria niet is voldaan.
De groep van ongeveer 2000 zwangere vrouwen die aan zijn onderzoek meedeed, kreeg de keus voorgelegd tussen een nekplooimeting of een tripeltest. De nekplooimeting meet gedurende een bepaalde fase in de zwangerschap of er een vochtophoping is in de nek van de foetus. Daarmee kan worden vastgesteld of er een verhoogde kans is op een kind met het Downsyndroom.
Bij de tripeltest wordt via bloedafname bij de moeder vastgesteld of er naast het Downsyndroom bij het kind mogelijk sprake is van een zogeheten neuraalbuisdefect, zoals bijvoorbeeld een open ruggetje.
Van de onderzochte groep koos 46 procent voor een van beide testen en zag de resterende 54 procent daar om uiteenlopende redenen van af.
Vrouwen die voor een prenatale test gaan, doen dat omdat ze dan in elk geval iets meer weten over de gezondheid van de baby. Vrouwen die ervan afzien volgen aldus Van den Berg de redenering: „Wat schiet ik ermee op? De test is slechts een risicoschatting en geeft me geen zekerheid.”
Of het uitbreiden van het screeningsaanbod leidt tot meer abortussen heeft Van den Berg niet onderzocht. De benaderingswijze van de gynaecoloog of verloskundige speelt blijkens het onderzoek geen rol van betekenis: de meerderheid van de deelnemers had voor het consult al besloten wel of geen prenatale screening te laten doen.
Opvallend in het onderzoek is dat vrouwen naarmate ze het risico dat hun kind een aandoening groter inschatten niet sneller kiezen voor een prenatale test. Ook de mate van angst over het al dan niet aanwezig zijn van een handicap bij hun kind speelt nauwelijks tot geen rol. Vrouwen kiezen eerder voor prenatale screening naarmate ze positiever staan ten opzichte van de mogelijkheid van abortus, zelf positief zijn over de mogelijkheden van de prenatale test of familie en kennissen hebben die in een test eveneens veel voordelen zien.