Kabinet revolutioneert het staatsrecht
Het demissionaire kabinet-Balkenende III heeft de achterliggende dagen op twee essentiële punten van het staatsrecht gekozen voor een revolutionaire houding. Dat getuigt van minachting, zowel voor de Tweede Kamer als voor de Nederlandse bevolking, stelt Jan Dirk Snel.
Wie ging er nu de afgelopen weken zijn boekje te buiten? Het parlement of het kabinet? De Tweede Kamer, meent Erik Jurgens, oud-hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de Vrije Universiteit in Amsterdam en oud-hoogleraar recht van het parlementair stelsel aan de Rijksuniversiteit Limburg, blijkens een interview gisteren in deze krant.Jurgens heeft ongelijk. Sinds het aantreden van de nieuwe Tweede Kamer heeft het demissionaire kabinet-Balkenende III op tweeërlei wijze voor een revolutionaire strategie gekozen, die twee fundamentele gewoonteregels uit het Nederlandse staatsrecht doelbewust schendt.
Gulden regel
De eerste regel is dat een demissionair kabinet alleen de lopende zaken afhandelt en verder alleen doet wat strikt noodzakelijk is voor een goed bestuur. Een kabinet dat zijn ontslag al heeft aangeboden, hoort geen controversiële en onomkeerbare besluiten te nemen. Zodra blijkt dat de Tweede Kamer een thema controversieel acht, hoort een kabinet terughoudendheid te betrachten.
Het kabinet besloot doelbewust van deze gulden regel af te wijken. De motie-Bos van vorige week dinsdag vroeg geen nieuw beleid van het kabinet. De motie stelde slechts dat „er op zo kort mogelijke termijn een pardonregeling moet komen voor alle asielzoekers, behoudens oorlogsmisdadigers en veroordeelden wegens ernstige delicten, die hun eerste aanvraag voor 1 april 2001 indienden en Nederland niet hebben kunnen verlaten.”
De motie vroeg nadrukkelijk niet aan het zittende kabinet om zelf met deze pardonregeling voor een overduidelijk zeer beperkte en nauwkeurig omschreven groep te komen. De motie vroeg het kabinet alleen om de gebruikelijke terughoudendheid.
Ook als de motie niet expliciet gevraagd had om „ten aanzien van deze groep geen onomkeerbare beslissingen en stappen te nemen”, dan nog had het kabinet op grond van de geldende regel moeten besluiten om geen ”oudewetters” -de groep die in de motie omschreven wordt- uit te zetten. Elke uitzettingsbeschikking betekent immers een nieuwe en onontkoombare beslissing, en daar hoort een vertrekkend kabinet zich van te onthouden.
Omstreden
Jurgens merkt terecht op dat een demissionair kabinet slechts beperkte bevoegdheden heeft, maar anders dan hij betoogt, dreef niet de Kamer de zaken op de spits, maar minister Verdonk, door dinsdagavond te kennen te geven dat ze wél nieuwe uitzettingsbeschikkingen wilde nemen - en dus controversieel, nieuw beleid wilde voeren.
Jurgens maakt volstrekt ten onrechte een onderscheid tussen de motie-Bos van vorige week dinsdag en de motie-Dijsselbloem van afgelopen dinsdag. In de laatste motie wordt substantieel niets anders gevraagd dan in de eerste, namelijk om de „pas op de plaats” die de minister na de eerste motie gemaakt had „te verlengen in afwachting van de afronding van de formatiebesprekingen.” Hier werd alleen maar beleefd gevraagd wat op grond van het geldend staatsrecht als vanzelfsprekend geldt.
De opvatting van de minister dat ze alleen maar door wilde gaan met de uitvoering van de wet, is feitelijk onjuist. Artikel 63 van de Vreemdelingenwet 2000 geeft de minister slechts een bevoegdheid, die ze kan, maar niet hoeft te gebruiken, en waarvan geldt dat gebruikmaking ervan in de bestaande situatie zonder meer als omstreden moet worden bestempeld.
Door zich in de nacht van dinsdag op woensdag achter de minister te scharen, heeft demissionair minister-president Balkenende de onware interpretatie van de minister gesanctioneerd en zich doelbewust tegen de geldende gebruiken gekeerd. Het was cynisch dat hij het begrip ”rechtstatelijkheid” in de mond nam op een moment dat hij de mores van de rechtstaat met voeten trad.
Ontslag
Ook een tweede regel schond het kabinet: de vertrouwensregel die al sinds de jaren 1866-1868 geldt. Een bewindspersoon die niet langer het vertrouwen van het parlement heeft, dient onverwijld ontslag te nemen. Minister Verdonk had zich woensdagmorgen onmiddellijk bij de koningin moeten melden en haar moeten verzoeken haar onmiddellijk van haar ambt te ontheffen. De motie van afkeuring fungeerde gezien de context wel degelijk als een motie van wantrouwen.
Jurgens opmerkingen over de demissionaire status van het kabinet snijden geen hout. Hij stelt dat zo’n kabinet „in feite al afgetreden” is. Dat klopt, maar hij voegt er terecht aan toe dat het alleen de lopende zaken behartigt. Minister Verdonk gaf expliciet te kennen dat ze zich niet tot die taken wilde beperken en nieuwe, omstreden beslissingen wilde nemen. In zo’n geval heeft de Tweede Kamer het volste recht om te kennen te geven dat de minister kennelijk ook het behartigen van de lopende zaken niet toevertrouwd kan worden. Het is onaanvaardbaar dat de minister met een uitgeklede portefeuille toch blijft zitten.
Stille staatsgreep
Het demissionaire kabinet-Balkenende III heeft op twee essentiële punten van het staatsrecht gekozen voor een revolutionaire houding. Dit getuigt van minachting niet alleen voor de Tweede Kamer, maar ook voor de Nederlandse bevolking, die recent een nieuwe volksvertegenwoordiging heeft gekozen. Het was de antirevolutionair Keuchenius die in de jaren zestig van de negentiende eeuw mede de vertrouwensregel tot stand bracht. Het is zorgwekkend dat Balkenende als late geestverwant nu voor de geest van revolutie kiest.
Het zittende kabinet heeft in staatsrechtelijke zin een stille staatsgreep gepleegd. Het heeft besloten de grondregels van ons constitutioneel bestel te ondermijnen. Het is begrijpelijk dat de Tweede Kamer zich primair op de resultaten richt, maar voor de staatsrechtelijke zuiverheid is het belangrijk dat ze de oude verhoudingen herstelt en de geest van omverwerping die in het kabinet is gevaren, weerstaat.
De auteur is als freelancer werkzaam op historisch en filosofisch gebied.