Troostpastoraat
Een jonge vrouw belt haar predikant in grote ontreddering op. „Dominee”, zegt ze snikkend, „ik hoor zojuist dat mijn moeder plotseling is overleden!” Met horten en stoten vertelt ze haar verhaal en uiteindelijk zegt ze: „Hebt u misschien een woord van troost voor mij?” Heel begrijpelijk, die opmerking. Het is immers de taak en de roeping van een dienaar van het Woord om mensen in verdriet troost te bieden? En toch, wat zeg je als pastor in zulke omstandigheden?
Dat blijkt nog niet eens zo eenvoudig te zijn. Ik beeld me dan ook niet in dat ik die vraag hier afdoende kan beantwoorden. Wel wil ik een aantal overwegingen aandragen rond het thema ”troosten” en ”troostpastoraat”.Wie met verdriet in aanraking komt, zal allereerst de ander ruimte moeten geven dit verdriet ook te uiten. In een tijd als de onze, waarin heel veel aandacht is voor menselijke emoties, lijkt een dergelijke uitspraak volstrekt vanzelfsprekend.
Vrouw Calvijn
Toch is er in het verleden over het uiten van verdriet wel anders gedacht. Wanneer de vrouw van Calvijn in 1549 op betrekkelijk jonge leeftijd sterft, schrijft de reformator aan zijn vrienden het volgende: „Ook al was de dood van mijn vrouw voor mij zeer bitter, toch beteugel ik mijn verdriet voor zover mij dat mogelijk is” (…) „Zoveel in mijn vermogen ligt, span ik mij in om niet helemaal door verdriet overweldigd te worden.”
Wellicht vinden wij dat in dergelijke uitdrukkingen een zekere krampachtigheid zichtbaar wordt die helemaal bij die tijd en die cultuur behoort. Daar is wel iets van waar. Laat ik het zo zeggen: als Calvijn met deze woorden bedoelt dat we ons niet willoos en mateloos door onze emoties mogen laten meevoeren, dan heeft hij het gelijk aan zijn kant.
Toch is hier ook nog iets anders aan de hand. Er zijn allerlei passages in het werk van Calvijn te vinden die aanduiden dat hij grote waardering heeft voor het klassieke ideaal van de zelfbeheersing. Daarin gaat hij soms verder dan de Bijbel. De Schrift laat ons immers zien hoe het oude Israël bij het sterven van geliefden rouwde. We vinden ontroerende en emotionele rouwklachten in het Oude Testament (bijvoorbeeld 2 Samuël 1:17 vv.), en de Heere Jezus liet Zijn tranen bij het graf van Lazarus de vrije loop (Johannes 11:35). Goed pastoraat wijst er daarom op dat er bij God ruimte is om onze verslagenheid, ons verdriet en onze rouw te uiten.
Middelen
Nu wordt in de Bijbel regelmatig onderscheid gemaakt tussen de troost die mensen bieden en de troost als daad van God. Dat kan als een sterke tegenstelling gebruikt worden: de troost van mensen betekent maar weinig, alleen de troost door God is werkelijke en echte troost (vgl. Job 16:2; 21:34 en Zacharía 10:2 met Jesaja 57:18). Aan de andere kant wordt ook duidelijk dat God allerlei middelen gebruikt om te troosten.
Zo lezen we dat Hij troost door Zijn Woord, door Zijn heilswerken, maar ook door middel van Zijn knechten, de profeten, of door ambtsdragers in het Nieuwe Testament. Van hen is zelfs gezegd dat „troosten hun schoonste ambt is.” Praktisch betekent dit dat Bijbels troostpastoraat voortdurend zal verwijzen naar de God van alle vertroosting, Die door Zijn Woord en Geest kan en wil troosten „meer dan een moeder” (Jesaja 66:13). Daarbij zullen ook de voorbede en het gebed om troost en kracht een belangrijke plaats innemen.
Moeder en herder
In de nieuwere literatuur over rouwverwerking wordt er nogal eens op gewezen dat echte troost bestaat in het bieden van geborgenheid en uitzicht (Ter Horst). Nu kan men aan deze begrippen een sterk horizontale invulling geven, die zeker niet zonder betekenis is. Toch zal de pastorale zorg daarbij geen halt houden. Deze zal willen aangeven dat de echte geborgenheid in het verdriet bij God te vinden is en dat Hij ook uitzicht biedt, dwars door de verscheurdheid en de dood heen! Prachtig komt dat uit in de twee beelden die de Bijbel gebruikt om de troost die bij God te vinden is uit te beelden. Hij troost „meer dan een moeder” (Jesaja 66:16). Hierin staat vooral centraal dat de Heere in Christus geborgenheid biedt aan treurige, zondige mensen. Het andere beeld is dat van God als herder (Jesaja 40:1-11) die hen draagt en sterkt en leidt.
Verlegenheid
Het is goed te begrijpen dat de vraag: „Hebt u misschien een woord van troost voor mij?” een pastor in verlegenheid kan brengen. Wie is hij immers dat hij mensen in hun nood zou kunnen troosten?
Maar hij mag vrijmoedig wijzen op de God Die de treurigen troost. Calvijn zegt het zo: „Wel vallen onze tranen ter aarde of wij vegen ze weg met de hand, maar wanneer wij voor Gods aangezicht wenen, is het zeker dat er niet één verloren gaat. Hij zal ze alle zorgvuldig bewaren en ons troosten.”
De auteur is hoogleraar voor de ambtelijke vakken aan de Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Apeldoorn.