Lessen uit de negentiende eeuw
Titel: ”Reveil en Afscheiding. Negentiende-eeuwse kerkhistorie met bijzondere actualiteit”
Auteur: W. van der Zwaag
Uitgeverij: De Groot Goudriaan, Kampen, 2006
ISBN 90 6140 9713
Pagina’s: 656
Prijs: € 44,90.
De kerkgeschiedenis van de negentiende eeuw toont dat geestelijke opwekking zowel tot reformatie van de bestaande kerk als tot afscheiding van haar kan leiden. Dat is een van de inzichten die W. van der Zwaag biedt met zijn boek ”Réveil en Afscheiding. Negentiende-eeuwse kerkhistorie met bijzondere actualiteit”. In de negentiende eeuw was Nederland een christelijke natie. Dit gold zeker uiterlijke kenmerken zoals kerklidmaatschap en kerkbezoek. Ruim 99 procent van de bevolking was lid van een kerk en elke zondag weer zaten de kerken vol. In het maatschappelijk leven speelden geloof en kerk eveneens een grote rol en was -naar een woord van Thorbecke- het christendom de ziel van onze beschaving.
Tegelijkertijd echter was er geestelijke lauwheid en verzwakking van de grote geloofswaarheden van zonde en genade. Er was sprake van een vlakke en optimistisch getoonzette theologie die nauw verbonden was met de burgerlijke moraal. Tegen dit verlicht-godsdienstig klimaat rees echter verzet. Verzet dat vorm kreeg in Réveil en Afscheiding (1834).
Aan deze twee bewegingen is het nieuwe boek van Réveilkenner W. van der Zwaag gewijd. Beide verschijnselen, waarbij de auteur de Afscheiding in het verlengde van het Réveil plaatst, worden beschreven als tekenen van geestelijk ontwaken. Een verschil hierbij is wel dat het Réveil -waarvan de vertegenwoordigers worden gekarakteriseerd als eminente erflaters van ons gereformeerde volksbestaan- vanuit een sterk theocratische betrokkenheid tevens streefde naar herkerstening van staat en maatschappij, terwijl de Afscheiding voornamelijk reformatie van de naar haar mening vervallen Hervormde Kerk beoogde. Reformatie die echter uitliep op afscheiding.
Schotland en Genève
Réveil en Afscheiding laten zien dat een geestelijke opwekking zowel tot reformatie van de bestaande kerk als tot afscheiding van haar kan leiden. Dit was niet alleen in ons land het geval. In het geestverwante Schotland en Genève kon hetzelfde verschijnsel worden waargenomen. Ter vergelijking wordt daarom -na enkele inleidende hoofdstukken over de vaderlandse kerkgeschiedenis van de zestiende tot en met de negentiende eeuw, waarbij tevens aandacht wordt besteed aan de soms vooringenomen geschiedschrijving van afgescheiden auteurs over Réveil en Afscheiding- een tweetal hoofdstukken gewijd aan Réveil en afscheiding in respectievelijk het achttiende-eeuwse Schotland en het negentiende-eeuwse Genève.
Het leeuwendeel van het boek is natuurlijk aan Nederland gewijd, waarbij het Réveil de meeste aandacht krijgt. Daarbij maakt de schrijver, naar de eis van goede geschiedschrijving, veelvuldig gebruik van primaire bronnen zoals brieven en citeert hij hieruit vele fraaie passages. Met grote kennis van zaken wordt de opkomst en de ontwikkeling van Réveil en Afscheiding beschreven, waarbij in het bijzonder het licht valt op personen die hieraan vorm hebben gegeven.
We lezen over de betekenis van Nicolaas Schotsman, apologeet van de traditionele gereformeerde leer, als voorloper van het nationale Réveil. We maken kennis met baron C. van Zuylen van Nyevelt als ”gereformeerd ambassadeur”. Maar natuurlijk ook met Bilderdijk als vader van het Nederlandse Réveil (over wie Van der Zwaag in 1991 een mooi boek heeft geschreven) en zijn leerlingen Da Costa en Capadose, die in het voetspoor van hun leermeester ten strijde trokken tegen de tijdgeest en veel verzet opriepen.
Kohlbrugge
Vooral Da Costa heeft met zijn ”Bezwaren tegen den geest der eeuw” (1823), een felle aanklacht tegen het verlichte klimaat van zijn tijd, hevig verzet opgeroepen. Verzet was er ook tegen Thelwall, voorganger bij de Engels Episcopaalse Gemeente te Amsterdam, die in zijn vlugschrift ”Keert U tot Hem Die slaat” (1825) betoogd had dat de watersnoden die Nederland in 1824 en 1825 teisterden verstaan moesten worden als de tuchtigende hand Gods over Nederland, in het bijzonder vanwege het geestelijk verval van de kerk.
Belangrijke gebeurtenissen waren verder de verschijning van het ”Adres aan alle mijne Hervormde geloofsgenoten” (1827) van de Haagse predikant Molenaar en het optreden van de bij velen in Réveilkring geliefde Rhedense prediker Laatsman, tegen wiens leer van de heiligmaking bij mensen als Da Costa en mevrouw Groen echter grote bezwaren bestonden. Dit alles wordt nauwgezet en evenwichtig beschreven.
De scherpe controverse (1834) over de heiligmaking tussen Kohlbrugge en Da Costa naar aanleiding van Kohlbrugges preek over Romeinen 7:14 wordt eveneens afgewogen beschreven, al geeft Van der Zwaag in deze strijd aan Da Costa een lagere plaats: „Het kan niet worden ontkend dat bij deze scherpe confrontatie tussen Kohlbrugge en Da Costa in theologisch opzicht aan eerstgenoemde de erepalm moet worden toegekend. De diepe wegen van beproeving die hij in persoonlijk, kerkelijk en maatschappelijk opzicht had moeten doorworstelen, hadden hem grondig in de waarheid van Gods Woord bevestigd en gelijktijdig zijn zielenleven gelouterd.”
Behalve op deze kwestie wordt ingegaan op Kohlbrugges positie ten opzichte van het Réveil en de Afscheiding in het algemeen. Hij neemt in dit boek dus een belangrijke plaats in.
Een voorspel van de Afscheiding waren de oefeningen die in de jaren daarvoor op diverse plaatsen werden gehouden -onder andere in Leiden, Bolsward en Utrecht- door de greinwerker Le Féburé. De reactie van de regering op deze naar haar mening onwettige samenkomsten was niet mals en liet de grenzen van negentiende-eeuwse overheidstolerantie zien.
Broederlijke liefde
Aan De Cock als vader van de Afscheiding is een afzonderlijk hoofdstuk gewijd, evenals aan Scholte, die, anders dan De Cock, een Réveilachtergrond had. Boeiend zijn de bladzijden over de verhouding tussen Réveil en Afscheiding en de beoordeling van de Afscheiding binnen de Réveilkring, waar men veel bezwaren van de afgescheiden broeders tegen de Hervormde Kerk deelde, maar hen niet kon volgen in hun afscheiding. De mensen van het Réveil, evenals vele andere orthodoxe hervormden, bleven trouw aan de vaderlandse kerk.
Van der Zwaag sluit zijn boek af met een persoonlijk getoonzette beschouwing over ”Het koningschap van Christus en de Una Sancta”, waarin hij wijst op de noodzaak van de gemeenschap der heiligen en de broederlijke liefde. Dit fraai uitgevoerde en met grote betrokkenheid geschreven boek is een mooie aanwinst voor de vaderlandse geschiedschrijving.