Poëzie heeft de toekomst
Titel: ”Ongerijmd succes. Poëzie in een onpoëtische tijd”
Auteur: Thomas Vaessens
Uitgeverij: Vantilt, Nijmegen, 2006
ISBN 90 77503 16 1
Pagina’s: 269
Prijs: € 19,90.
Hoe ziet de toekomst van de poëzie eruit? Is er eigenlijk wel een toekomst? Over die vraag gaat het boek ”Ongerijmd succes. Poëzie in een onpoëtische tijd” van Thomas Vaessens (1967), hoogleraar moderne Nederlandse letterkunde in Amsterdam. Wat Vaessens betreft zijn er zeker kansen, al moet het gevestigde literaire circuit zijn poëtica grondig bijstellen. Een standpunt waar niet iedereen blij mee is. Er ontstond al ophef voordat ”Ongerijmd succes” verscheen, namelijk begin dit jaar. Toen signaleerde Vaessens in een NRC-artikel -in gewijzigde vorm in dit boek terug te vinden- dat moderne studenten het niet meer opbrengen om zich in een literair werk vast te bijten; ze houden vooral van zappend lezen. En wat hem betreft was dat zo’n bezwaar nog niet. Op dat laatste reageerden diverse critici verbolgen. („Alles wat ik heb gedaan is overbodig geweest, want uit de tijd”, aldus criticus Kees Fens in de Volkskrant.)
Niet alleen het NRC-artikel, ook dit boek gaat in tegen nogal wat gangbare opvattingen. Vaessens stelt dat de literaire kritiek zich ten onrechte richt op wat maar één aspect van het huidige poëtische landschap is: de bundels die bij gerenommeerde uitgevers verschijnen en die meestal hooguit een paar honderd lezers trekken.
In het poëtische landschap is de laatste jaren veel veranderd. Moest een aankomend dichter om gelezen te worden voorheen de gunst van een gevestigde uitgever zien te winnen, tegenwoordig bereikt hij via internet in een handomdraai een flink publiek. Honderden mensen presenteren hun gedichten op deze manier.
Verder ontstonden er steeds meer goed bezochte poëzie-evenementen, waarbij de nadruk allereerst ligt op het gesproken woord (voordrachtskunst).
Vaessens’ conclusie: anders dan vaak gedacht wordt leeft de poëzie nog wel degelijk, als je er maar oog voor hebt.
Blikrichting
Hoe komt het eigenlijk dat de doorsnee gevestigde dichter zover van het grotere publiek weggegroeid? Vaessens wijst op een paar interessante wetmatigheden binnen het literaire circuit. In de romantiek, zo’n twee eeuwen terug, ontstond de gedachte dat poëzie per definitie oorspronkelijk, vernieuwend moet zijn. En dat de dichter weinig hoeft te rekenen met de behoeften van het publiek, ’de markt’; literatuur is autonoom.
Het gevolg was dat er steeds weer nieuwe stromingen ontstonden, die radicaal nieuwe vormen van poëzie brachten, waarbij dichters het vooral belangrijk vonden om zich nadrukkelijk tegen voorgangers af te zetten (”de traditie van de breuk”). Of een groter publiek deze woordkunst kon waarderen, deed er niet toe.
Niet vreemd dus dat momenteel nog maar een zeer select groepje affiniteit heeft met het officiële poëziecircuit, en dat een groter publiek zich laat voeden met lichter verteerbare kost.
Die lichter verteerbare kost heeft zeker bestaansrecht, meent Vaessens, en de gevestigde critici doen er goed aan hun blikrichting te veranderen. Laten ze ook de voordrachtskunstenaars en de internetdichters serieus gaan nemen. Opbouwende kritiek bevordert de door hen geleverde kwaliteit.
Feest
”Ongerijmd succes” is een boeiend boek. Vaessens blijkt wars van de wolligheid die nogal wat literaire beschouwingen kenmerkt. Hij beschrijft historische processen concreet en onderbouwd. Bovendien biedt hij aardige uitwijdingen over subonderwerpen als ”de sociale positie van de dichter”, ”dichteressen en het poëziedebat” en ”poëzie in de krant”.
Zoals gezegd, het boek roept zowel sterk positieve als negatieve reacties op - en dat hangt natuurlijk samen met iemands poëzieopvatting. Sluit die aan bij die van de gevestigde critici, of hoor je zelf bij die groep, dan gaan je haren er allicht van overeind staan. Vaessens schopt allerlei heilige huisjes omver.
Maar vond je al jaren dat de poëzie in zichzelf verstrikt is geraakt, dan is het lezen van dit boek een feest. Het legt allerlei merkwaardige mechanismen binnen het literaire circuit bloot: een klein clubje kenners dat bepaalt hoe de subsidies worden verdeeld (met onvermijdelijke vriendjespolitiek en ’poëtische correctheid’ tot gevolg), het schrijven van luidruchtige stukken als middel om jezelf als dichter op de kaart te krijgen, critici die blijkbaar niet beseffen hoezeer hun poëzieopvatting historisch bepaald is…
Best mogelijk dat Vaessens zich hier en daar wat ongenuanceerd uitlaat. Hij kan zich nog beter verdiepen in het alternatieve circuit waarvoor hij aandacht vraagt. En of zijn ideeën over de „poëzie zoals ze zijn zal” uitkomen, moet de toekomst uitwijzen. Maar in ieder geval, dit boek biedt een frisse kijk die vitaliserend kan werken. Wie weet markeert het een kantelpunt.