Vrouw en gezin
Mens & Maatschappij (81e jaargang nr. 3) bevat een bijdrage van een viertal Belgische sociologen over de invloed van studiekeuze en gezinsvorming op de arbeidsmarktpositie van jonge mannen en vrouwen.
Hoewel het onderwijsniveau van meisjes tegenwoordig in België en elders zelfs iets beter is dan dat van jongens, hebben vrouwen altijd nog een zwakkere positie op de arbeidsmarkt. Vlaamse jonge vrouwen hebben vaker een tijdelijke aanstelling, werken vaker in deeltijd en verdienen minder dan hun mannelijke leeftijdsgenoten.Voor een deel heeft dat te maken met hun studiekeuze. Bij de studierichtingen die het op de arbeidsmarkt goed doen zijn de mannelijke studenten oververtegenwoordigd. Meisjes kiezen vaak voor medische, sociale of pedagogische studies, die minder goed beloond worden. In het onderwijs is het werken met tijdelijke aanstellingen ook meer gangbaar dan elders. Een deel van de verschillen in beloningsniveau wordt daardoor verklaard.
Daarnaast is ook de gezinsvorming van belang, een factor die volgens de onderzoekers tot dusver nog maar weinig aandacht kreeg. Vrouwen beginnen vroeger met gezinsvorming dan mannen. Die gezinsvorming bemoeilijkt een succesvolle loopbaan voor vrouwen. Moeders werken minder vaak, werken meer in deeltijd, hebben over het algemeen een lager beroepsprestige en verdienen minder dan de overige vrouwen. Daarentegen ondervinden mannen van gezinsvorming geen nadelige gevolgen voor hun loopbaan.
In de ogen van de onderzoekers is dat in strijd met het meritocratische ideaal. Het gelijkekansenbeleid moet zich niet alleen richten op het tegengaan van genderspecifieke studiekeuzes, maar moet ook het traditionele rollenpatroon onder vuur nemen.
Gelukkig blijkt in veel gevallen de natuur sterker te zijn dan deze gelijkheidsleer. Ook in de moderne maatschappij geldt dat meisjes en vrouwen veelal andere levensperspectieven hanteren dan jongens en mannen.
In Migrantenstudies (22e jaargang nr. 3) wordt door een drietal Utrechtse onderzoekers aandacht geschonken aan de contacten van zwarte basisscholen met allochtone ouders. Het algemene beeld is dat een verbetering van deze contacten zal bijdragen aan het bestrijden van onderwijsachterstanden.
Leerkrachten hebben vaak lage verwachtingen van deze ouders, waardoor allerlei projecten om allochtone ouders meer bij de school te betrekken, weinig resultaat opleveren. Bij twee zwarte scholen hebben de onderzoekers deze negatieve verwachtingen in kaart gebracht en geanalyseerd hoe de schoolleiding daarmee omgaat.
De contacten met de ouders blijken sterk afhankelijk te zijn van de situatie. Vandaar dat de ene leerkracht daar aanzienlijk positiever over oordeelt dan de andere. In hun onderlinge besprekingen proberen ze echter op één lijn uit te komen. In de praktijk is dat de negatieve lijn.
Door het beeld van de tekortschietende ouder naar voren te schuiven en de eigen rol van de leerkracht onderbelicht te laten, blijven de contacten met de allochtone ouders problematisch. Volgens de onderzoekers moeten de normatieve discussie en de nuances van de alledaagse praktijk in de omgang met deze ouders meer aandacht krijgen.
Nu is de beeldvorming in de sociale werkelijkheid inderdaad van groot belang. Hier zit men echter nogal erg op de lijn dat als de beeldvorming nu maar positief is, het probleem al half is opgelost. Zo gaat het lang niet altijd.
Het SGP-blad Zicht (32e jaargang nr. 3) bracht een themanummer uit over de islam. Drs. J. A. Schippers, de nieuwe directeur van de Guido de Brèsstichting, wijst daarin op de fundamenteel verschillende karakters van de SGP en de islam. Beide worden fundamentalistisch genoemd.
„Bij een oppervlakkige waarneming voldoet de SGP aan een paar kenmerken van fundamentalisme”, zo concludeert hij. Maar zij onderscheidt zich van radicale fundamentalisten door geen geweld te gebruiken om de eigen doelstellingen te bereiken. De SGP aanvaardt de democratische rechtsstaat en respecteert de meningen van andersdenkenden. Derhalve krijgt de SGP het etiket fundamentalistisch ten onrechte opgeplakt.
Zijn vraag is wel of de staatkundig gereformeerden dit verwijt zo nu en dan niet onbedoeld over zichzelf afroepen, gelet op de standpunten rondom de theocratie, het homohuwelijk, de vrouw en de multiculturele samenleving. Volgens de SGP kan de overheid inderdaad niet neutraal zijn ten aanzien van godsdienst en levensbeschouwing. Vandaar dat zij pleit voor een overheid met de Bijbel.
De partij kan zich vinden in veel rechtsregels inzake de gelijkheid van mensen, maar het is een on-Bijbels emancipatiestreven wanneer men man en vrouw volstrekt identieke posities wil laten bekleden in de maatschappij. Maar daarmee houdt de SGP duidelijk afstand van het traditionele islamitische denken over man en vrouw.
Schippers pleit voor zorgvuldig taalgebruik in de omgang met de ander om geen voedsel te geven aan karikaturale vooroordelen. Bijvoorbeeld inzake de term theocratie.
Die conclusie is zeker van belang, al kunnen we onze boodschap ook al te zeer in fluweel verpakken. Het is gevaarlijk wanneer SGP’ers, of breder gezegd gereformeerden, graag salonfähig willen worden.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur RD