Opinie

Canon fundament om op te bouwen

Als álle Nederlanders de canon zouden hanteren als een fundament waarop verder gebouwd kan worden, is veel bereikt, schrijft drs. A. A. van der Schans.

17 October 2006 08:00Gewijzigd op 14 November 2020 04:12
„De historische en culturele canon, waarin vijftig onderwerpen aan de orde worden gesteld, is een moedige poging het geschiedenisonderwijs te verbeteren en het dalend kennispeil in het onderwijs een halt toe te roepen.” Foto RD
„De historische en culturele canon, waarin vijftig onderwerpen aan de orde worden gesteld, is een moedige poging het geschiedenisonderwijs te verbeteren en het dalend kennispeil in het onderwijs een halt toe te roepen.” Foto RD

Aan de ene kant is er een groep mensen die beweert dat het er met het historisch besef van Nederlandse burgers niet best voor staat. In het onderwijs worden geen jaartallen meer geleerd waardoor de mensen zo weinig meer over de nationale geschiedenis weten. Aan de andere kant is er een groep die het tegenovergestelde beweert. Je hoeft maar één blik in de boekhandel te werpen en we ontwaren stapels geschiedenisboeken. Studiezalen van archieven puilen uit met mensen die hun stamboon uitzoeken, en in elke plaats floreren historische verenigingen.Tijdvakken
Een mijlpaal in de discussie over de kwaliteit van onze historische kennis werd bereikt op 30 oktober 2004. Op die dag publiceerden de historici Jan Bank en Piet de Rooy onder de titel ”Wat iedereen moet weten” een canon van het Nederlandse verleden. Verdeeld over tien tijdvakken noemen zij tientallen historische gebeurtenissen en namen waarvan zij vinden dat de Nederlanders deze zouden moeten kennen.

Vervolgens publiceert de Onderwijsraad begin 2005 een rapport over ”De stand van educatief Nederland”. Volgens dit rapport is een belangrijk knelpunt in het onderwijs „een tekort aan aandacht voor de canon als uiting van onze culturele identiteit.” Onder canon verstaat men: „die waardevolle onderdelen van onze cultuur en geschiedenis die we via het onderwijs aan nieuwe generaties willen meegeven.”

Op 1 september 2005 wordt de commissie Ontwikkeling Nederlandse Canon ingesteld, onder voorzitterschap van de wetenschapper Frits van Oostrom. Vanuit verschillende kanten neemt ondertussen de kritiek op het lage onderwijspeil op het gebied van de Nederlandse cultuur en geschiedenis toe. Overigens niet alleen op deze sectoren. Er worden kritische vragen gesteld aan de veranderde didactiek in het onderwijs die zich weerspiegelt in andere leer- en werkvormen, zoals groepswerk en zelfstandig leren. In het zogenaamde ”nieuwe leren” vindt minder cultuuroverdracht plaats.

Schatkist
Onder dit bewolkte gesternte van zorg over het afnemen van inhoudelijke kennis en het toenemen van managementtechnieken in het onderwijs is maandag het rapport van de commissie van Frits van Oostrom over een historische en culturele canon van Nederland gepresenteerd. De canon is vooral voor het onderwijs bedoeld, voor het basisonderwijs en de onderbouw van het voortgezet onderwijs. Voor kinderen van 7 tot en met 14 jaar dus.

Voor het basisonderwijs worden vijftig onderwerpen aan de orde gesteld. Ik noem er vijftien: hunebedden, Karel de Grote, boekdrukkunst, de Beeldenstorm, de Republiek, de Statenbijbel, Spinoza, buitenhuizen, de patriotten, de eerste spoorlijn, de crisisjaren, Annie M. G. Schmidt, Srebrenica en Europa.

De vijftig onderwerpen worden chronologisch en verhalend aangeboden. In het rapport worden deze onderwerpen vensters genoemd die uitzicht moeten geven op het rijke verhaal van Nederland in de wereld. De commissie spreekt de wenselijkheid uit dat de eeuwen door de leerlingen op een „rijtje worden gekregen.” De canon wordt voorts beeldend en tastbaar gebracht. Met behulp van een wandkaart worden de vijftig onderwerpen op een tijdlijn afgebeeld. Door middel van een schatkist waarin historische voorwerpen zoals voedselbonnen, een ganzenveer en een miniatuurstoommachine bewaard worden, komt de geschiedenis heel dichtbij. Bij elk onderwerp wordt verwezen naar (jeugd)literatuur, achtergrondinformatie, musea en websites. Er worden tal van aanwijzingen gegeven over de manier waarop de canon in het onderwijs geïmplementeerd kan worden. Ook worden dwarsverbanden met andere vakken gelegd.

Moedig
De commissie heeft in een momenteel gunstig politiek en maatschappelijk klimaat onder leiding van Frits van Oostrom goed werk verricht. De historische en culturele canon is een moedige poging het geschiedenisonderwijs te verbeteren en het dalend kennispeil in het onderwijs een halt toe te roepen.

Weliswaar biedt de canon voor de goede geschiedenisleraar weinig of geen nieuwe dingen, we moeten wel bedenken dat de canon voor álle Nederlanders bedoeld is. Wanneer álle Nederlanders de canon zouden hanteren als een fundament waarop verder gebouwd kan worden, is veel bereikt. De pleidooien voor het veel vertellen van verhalen, meer chronologisch verankerde kennis en minder thematisch ordening en een lokale invulling van de canon doen weldadig aan.

Maar wat meer is, het betekent een herwaardering van het geschiedenisonderwijs, zonder daarbij terug te vallen in zielloos stampwerk. Er wordt wel degelijk gebruikgemaakt van verworvenheden van onderwijsvernieuwingen. De bescheiden toon van het rapport is winst. De commissie pleit met dit rapport als uitgangspunt eigenlijk voor een brede maatschappelijke discussie over het (geschiedenis)onderwijs, waarbij een herziening van de canon mogelijk moet zijn.

De meeste kritiek zal geleverd worden op de gemaakte keuzes voor de onderwerpen. Opvallend is dat bijna 25 procent van de onderwerpen uit de periode na de Tweede Wereldoorlog komt. Dat lijkt me te veel van het goede. Met sommige onderwerpen -Aletta Jacobs, Srebrenica, veelkleurig Nederland- is op het altaar van de tijdgeest geofferd. Ondanks Willibrord en de Statenbijbel komen kerk en christendom er bekaaid af. Spinoza zal voor de kinderen vreemd blijven, ook volwassenen begrijpen zijn filosofie nauwelijks.

Goed burger
De opdrachtgever van het rapport, het ministerie van Onderwijs, Cultuur en Wetenschap, is van mening dat bij de opstelling van de canon de integratie- en inburgeringproblematiek een duidelijke rol zou moeten spelen. Gelukkig is de commissie hiermee genuanceerd omgegaan. Waarom maken veel politieke pleidooien voor een verbetering van het geschiedenisonderwijs mij achterdochtig? De moord op Pim Fortuyn (2002) heeft onder andere het effect gehad dat we op zoek zijn gegaan naar het bindmiddel van onze samenleving. Wat kan ons bij elkaar houden? Wat geeft onze samenleving cohesie nu God en godsdienst uit onze veeltalige en veelkleurige samenleving verbannen zijn?

Onze werkelijkheid is oneindig versplinterd; niet alleen NS en KPN, maar ook moraal en ideologie zijn geprivatiseerd. Nu heeft in de ogen van een aantal politici geschiedenis het doel mensen tot goed staatburger te vormen. Geschiedenis is in deze redenering een leverancier voor onze morele en culturele identiteit om de desintegratie van de samenleving tegen te gaan. Maar wanneer we geschiedenis laten opgaan in burgerschapsvorming zijn we verkeerd bezig.

De mate waarin we ons onze levensgeschiedenis bewust zijn, bepaalt immers onze persoonlijkheid. Zo bezien is geschiedenis nooit neutraal, maar juist ingebed in een levensovertuiging. Deze persoonlijke identiteit wordt voor christenen ook collectief wanneer de geschiedenis en het mensenbestaan, net als bij de Joden, vanuit de toekomst gelegitimeerd worden. Christelijk denken en leven is per definitie en bij uitstek historisch. Want we worden telkens geroepen ons te verantwoorden over de in de geschiedenis afgelegde weg.

De auteur is docent geschiedenis aan hogeschool Driestar educatief.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer