„Kerk moet weer werk maken van haar identiteit”
DEN HAAG - De kerk moet weer werk maken van haar identiteit, vindt dr. B. Plaisier. Dus waarom ook geen expliciet christelijk geluid in het publieke domein? Oud-minister Donner van Justitie vindt dat prima, maar hij heeft te maken met een overheid die ruimte moet scheppen voor alle levensbeschouwingen en geen geloofsovertuiging mag opleggen, zo stelde hij tegenover dr. Plaisier en SGP-Kamerlid B. J. van der Vlies.
Een moment tijdens de viering van het elfde lustrum van de reformatorische studentenvereniging CSFR, maandagavond in Den Haag. Aanleiding van de bijeenkomst was de verschijning van de bundel ”Strijdbaar of lijdzaam. De positie van christenen in het publieke domein” (uitgeverij Groen, Heerenveen).Wijlen CDA-Kamerlid drs. G. van Leijenhorst stelde bij de oprichting van de CSFR de vraag of christenen de confrontatie aandurven, zo memoreerde Elco van Burg de begintijd van de CSFR. „Het ging om een confrontatie met de buitenkerkelijke wereld en het aloude gereformeerde gedachtegoed. Doel van de confrontatie was het verbinden van het christelijk geloof met de samenleving. Dat doel heeft de CSFR nog steeds.”
Van alle tijden
Oud-minister Donner stelde dat de vraag inzake de houding van de christen in het publieke domein van alle tijden is. Tegenover het zich afzetten tegen de moderne mens en het houvast zoeken in tijden van weleer, wat hij in sommige bijdragen van de CSFR-bundel tegenkwam, zei hij dat we „verder moeten, niet terug.” Zijn oplossing was het „zichtbaar en aansprekend en daardoor relevant te zijn, niet met de rug naar de tijd te gaan staan.”
Donner was beducht om het politiek bedrijven vanuit een gemeenschappelijk christelijk mens- en wereldbeeld als christelijke politiek te betitelen, met de implicatie dat iets anders „onchristelijk” is. „Het blijft mensenwerk”, aldus Donner. Ook als een christelijke samenleving op haar retour lijkt en de secularisering lijkt te winnen, is het de taak van christenen om met inzet van alle krachten „waarheid en recht te vestigen en het licht te laten schijnen.”
Hij ziet het heil niet zozeer in het spreken van de kerk tot de politiek, maar in het spreken van de christen in de dagelijkse praktijk. „Met klagen over moderniteit komen we er niet. Daarom: God roept ons broeders tot de daad, Zijn werk wacht, treedt dan aan.”
Dr. Plaisier, scriba van de Protestantse Kerk in Nederland en in de jaren zeventig lid van de CSFR, stelde dat de nieuwe minderheidspositie waarin christenen en de kerk verkeren een herbronning noodzakelijk maakt. „De kerk moet niet krampachtig bezig zijn haar onmisbaarheid te bewijzen, of proberen te formuleren wat in het huidige tijdsgewricht de haar passende houding is. De kerk dient opnieuw ernst te maken met datgene waartoe ze geroepen is: de verkondiging van het Evangelie. Dit betekent ook dat het moet leiden tot een sterker bewustzijn van de eigen identiteit van de kerk.”
De kerk, maar ook christelijke organisaties, moeten volgens dr. Plaisier weg van hun soms nog impliciete idee dat zij de stem van de meerderheid vertolken of haar verlangen kunnen vormgeven. „Dat leidt namelijk onherroepelijk tot een veralgemenisering van het christelijk ”Anliegen” en daarmee tot een vervlakking en vervaging van de eigen identiteit.”
Afscheid oude vormen
Dat houdt volgens dr. Plaisier ook in dat de kerk afscheid moeten nemen van de vormen die het gereformeerd protestantisme in de afgelopen eeuwen gekenmerkt hebben. „Dat is enerzijds de hervormde idee van de volkskerk die de staat kan aanspreken op een latent geloof in de God van de Bijbel en door haar invloed op de algemene organisaties vernieuwing van het volksleven kan bewerkstelligen. Maar anderzijds ook van het gereformeerd-kuyperiaans idee dat de kerk via haar leden en vooral de christelijke organisaties het Evangelie gestalte kan geven. Deze organisaties veralgemeniseerden in de praktijk en kozen vaak voor een identiteit waarin het christelijk geloof een van de vele inspiratiebronnen werd. Het specifieke christelijke werd vager en vager.”
Dr. Plaisier pleitte daarom voor een kerk waarin vanuit een diepe verworteling in het Woord van God, nagedacht wordt over de problemen waarvoor de huidige maatschappij de kerk stelt. De prediking heeft daarbij altijd een publiek karakter. „De verkondiging bereikt echter haar doel, wanneer de enkeling komt tot de daad van het belijden. Dat heeft zowel consequenties voor het persoonlijke leven als voor de vormgeving in de maatschappij. Juist in het protestantisme liggen allerlei mogelijkheden om met de polariteit tussen individualisering en gemeenschapsdenken te leven en deze vruchtbaar te maken. Wel zal dan blijken dat de kerk kérk moet blijven wil zij een woord hebben voor de wereld, die immers ook wereld, Góds wereld, blijft.”
De kerk dient niet te kiezen voor een lijdzame houding. De NBV-vertaling kiest in Romeinen 5:3 niet voor ”lijdzaamheid” (zoals de Statenvertaling), maar voor volharding. „Wanneer lijdzaamheid in die zin verstaan kan worden, geeft dit meer helderheid. Misschien moeten we een ander woord kiezen: strijd-zaam. We staan als christenen en kerken strijdzaam in de wereld met als kenmerken: standvastigheid, betrouwbaarheid, hoop, liefde en Geestkracht.”
Magertjes
Tijdens de discussie liet zowel dr. Plaisier als SGP-Kamerlid Van der Vlies weten het christelijke karakter van overheid en politiek bij Donner magertjes te vinden. Plaisier vroeg zich af waarom je het niet kunt wagen om van christelijke politiek te spreken als deze duidelijk gevoed wordt door een christelijke inspiratiebron. Van der Vlies vond een zekere „agressie” tegen de staat, in de zin van Van Ruler, nodig om het normatieve kader voor de overheid helder te krijgen. „Over de pretenties van de christelijke politiek zijn we het wel snel eens, maar waarom zou je je niet duidelijk tegen euthanasie en zelfbeschikking kunnen keren omdat het tegen Gods Woord is?”
Donner hield voet bij stuk. Als gelovige of kerklid is hij het oneens met abortus, euthanasie of niet-huwelijkse relaties, maar als overheid heeft hij te maken met wat goed is voor alle mensen. „Dan heeft de overheid de taak ruimte te scheppen voor burgers van alle levensbeschouwelijke achtergronden. Als overheid moet je dan dingen regelen als het fout gaat, maar je mag je eigen geloofsovertuiging niet opleggen aan anderen.”
Hij bestreed stellig de gedachte dat de overheid alles maar moet toelaten wat de samenleving wenst. Vereert Donner de democratie niet als een nieuwe god? zo luidde een vraag. De oud-minister: „De democratie is destijds niet ingevoerd om goede en rechtvaardige beslissingen te nemen, maar als alternatief voor gewelddadige strijd. De overheid geeft ruimte waarin mensen met alle overtuigingen tot hun recht kunnen komen.”