Binnenland

Zielen achter de cijfers

Van de jongeren binnen de Gereformeerde Gemeenten dreigt ten minste 25 procent „af te haken.” Het is een van de -voorlopige- uitkomsten van het jeugdonderzoek ”Tussen eigentijd(s) en traditie”, een initiatief van de Jeugdbond Gereformeerde Gemeenten (JBGG). Een schokkende uitkomst, aldus onderzoekster drs. Coby Meurs-Lambregts en JBGG-directeur J. H. Mauritz. „Toch is er niet alléén reden tot zorg.”

A. de Heer
30 September 2006 10:27Gewijzigd op 14 November 2020 04:09
Ongeveer 35 procent van de jongeren binnen de Gereformeerde Gemeenten blijkt „zeer positief en betrokken”, aldus onderzoekster drs. Coby Meurs-Lambregts. Veertig procent behoort tot de middengroep; zo’n 25 procent is „onverschillig en dreigt af te haken.”
Ongeveer 35 procent van de jongeren binnen de Gereformeerde Gemeenten blijkt „zeer positief en betrokken”, aldus onderzoekster drs. Coby Meurs-Lambregts. Veertig procent behoort tot de middengroep; zo’n 25 procent is „onverschillig en dreigt af te haken.”

Tijdens een besloten symposium in Hardinxveld-Giessendam presenteerde Meurs vorige week de brochure ”Loslaten…? of Vasthouden!” De uitgave bevat een selectie van de resultaten van haar onderzoek ”Tussen eigentijd(s) en traditie”, waarop zij eind volgend jaar aan de Erasmus Universiteit Rotterdam hoopt te promoveren. Meurs’ begeleider is prof. dr. J. M. G. Leune, voormalig voorzitter van de Onderwijsraad. „Hij vindt het een boeiend onderzoek, juist ook omdat het nu eens níét wordt verricht door iemand van buiten de kring.”Het onderzoek startte twee jaar geleden. Aan ruim 900 catechisanten van in totaal zeventien gereformeerde gemeenten legde de Dordtse promovenda een uitvoerige vragenlijst voor. Diezelfde enquête hield zij, bij wijze van controle, onder 300 scholieren in het reformatorisch onderwijs - van wie er 100 tot de Gereformeerde Gemeenten behoorden. De uitkomsten hiervan zijn nog niet geanalyseerd. De komende tijd wil Meurs onder meer nog een aantal diepte-interviews afnemen onder predikanten en, wellicht, jongeren.

Drie groepen
In de loop van het onderzoek tekenen zich in elk geval drie groepen jongeren af, zo blijkt uit de tussenrapportage. „Ongeveer 35 procent is zeer positief en betrokken. Ongeveer 40 procent vormt een middengroep, waarvan ongeveer 20 procent redelijk positief is en ontvankelijk voor godsdienstige zaken en 20 procent minder positief is en minder toegankelijk voor godsdienstige zaken. Deze middengroep staat niet onverschillig tegenover de kerk en alles wat daarmee samenhangt, maar is ook niet met overtuiging daarbij betrokken. Ongeveer 25 procent is onverschillig en dreigt af te haken.”

Jongeren uit deze groep zeggen bijvoorbeeld „nooit” voor zichzelf uit de Bijbel te lezen en „sowieso” geen bezwaren te hebben tegen geslachtsgemeenschap voor het huwelijk of tegen samenwonen. Opmerkelijk is wel dat ’slechts’ 6 procent van de catechisanten aangeeft nooit voor zichzelf te bidden. Tachtig procent doet dit één tot meerdere keren per dag, 10 procent soms.

Een risicogroep lijken jongens op het vmbo in de leeftijd van 15-18 jaar te vormen, aldus de brochure. „Het is echter niet de bedoeling om op een bepaalde groep te focussen. Het gaat om de groep jongeren als geheel. De genoemde groepen behoeven alle drie evenzeer de aandacht. Alle jongeren moeten door wedergeboorte en bekering persoonlijk deel krijgen aan Gods genade in Christus.”

Een kwart van de jongeren dreigt af te haken. Voeg daarbij de 20 procent uit de middengroep die „minder toegankelijk voor godsdienstige zaken” is en je komt uit op 45 procent.
Meurs: „In elk geval blijkt 35 procent van de jongeren wél zeer betrokken. Zij willen bijvoorbeeld graag een relatie aangaan met iemand die de Heere wil dienen, lezen een of meer keren per dag voor zichzelf uit de Bijbel en zijn actief binnen het jeugdwerk. Maar ook jongeren uit de middengroep, óók de minder positieve, blijken nog wel ontvankelijk voor de Bijbelse boodschap en voor de gereformeerde leer.

Twee derde van de catechisanten zegt bijvoorbeeld dat de preek hen wel eens raakt. En huisbezoek en catechisatie blijken nog wel degelijk ingangen om jongeren te bereiken, worden lang niet door alle jongeren als oubollig ervaren. En: 90 procent gaat twee keer naar de kerk, 93 procent bezoekt de catechisatie. In dat opzicht zeg ik: De zaak is zeker niet hopeloos.”

Mauritz: „Dat is zonder meer waar. Tegelijk moeten we die 25 procent niet onder tafel werken. Het zou, geëxtrapoleerd, om 600 kerkverlaters per jaar gaan! Ter vergelijking: vorig jaar verlieten 250 jongeren onze gemeenten, tien jaar geleden nog zo’n 100. Het gaat hier wel om ónze kinderen, om zielen achter de cijfers.”

Hij pakt de brochure erbij. „In een op de vijf gezinnen blijken ouders (bijna) nooit over de preek te spreken; in een op de drie (bijna) nooit over het persoonlijk geloof. En als er wel over de Heere en Zijn dienst wordt gesproken, gebeurt dit vaker door moeder dan door de vader. Bijna 44 procent van de ouders stimuleert hun kinderen niet om naar de jeugdvereniging te gaan, en 71 procent spreekt nooit met hen over de belijdenisgeschriften.

Nog iets: bijna twee derde van de jongeren zingt thuis nooit psalmen of gezangen - wat onderstreept dat de huisgodsdienst onder ons meer aandacht moet krijgen.”

Je zíét de secularisatie ook onze gezinnen binnendringen, zegt de JBGG-directeur „In 21 procent van onze gezinnen is een tv aanwezig. En kijk je naar de levensstijl van veel jongeren -internetgebruik, muziekkeuze, kledingkeuze- dan blijkt dat de wereld enorm trekt. Bijna 60 procent luistert bijvoorbeeld naar popmuziek en 46 procent bezoekt een café of bar, variërend van soms tot meer dan een keer per week.”

In hoeverre zijn de zeventien geselecteerde gemeenten representatief voor de Gereformeerde Gemeenten als geheel?
Meurs: „Van de gemeenten die we hebben gevraagd mee te doen, hebben er maar twee nee gezegd. Ik heb de indruk dat dit onderzoek een getrouw beeld te zien geeft.”

Mauritz: „We hebben geprobeerd de verschillende typen gemeenten erbij te betrekken. Klein, groot, stad, platteland. Alleen van gemeenten op de Veluwe hebben we geen gegevens, op Nunspeet na. Maar ik vermoed dat de uitkomsten dan niet anders waren geweest.”

Opvallend is dat jongeren in gemeenten die geen eigen predikant hebben zich in hun antwoorden niet „significant” onderscheiden van jongeren die wel een eigen predikant hebben.
Meurs: „De enige vraag waarop deze jongeren negatiever antwoorden, is of er in de preek voldoende aandacht aan hen wordt gegeven. Maar bijvoorbeeld bijna alle jongeren, 98 procent, geven aan dat er in de preek wordt opgeroepen tot bekering. Dat is positief. Tegelijk zegt 79 procent de preken moeilijk te vinden - waarvan 53 procent dit soms vindt en 26 procent zegt dat dit meestal zo is.

Dit gegeven kwam tijdens het symposium trouwens ook aan de orde. Prof. dr. A. Baars, die daar ook sprak, merkte hierbij op dat de basis voor de godsdienstige opvoeding in de gezinnen ligt. Als het daar niet meer gebeurt, dan landt de boodschap in de kerk ook niet, en op school ook niet.”

Betekent dit dat als jongeren afhaken de schuld bij de ouders ligt?
Meurs: „Zó kun je dat niet zeggen. Maar wat me tijdens het onderzoek wel is opgevallen, is dat de jongere generatie in het algemeen ontvankelijker is voor deze zaken, positiever, dan de generatie overdragers. En dat geeft te denken. Veel jongeren luisteren écht als er, authentiek, gesproken wordt over de Heere en Zijn dienst.”

Mauritz: „De voorbeeldfunctie van ouders en ambtsdragers is van groot belang. Uit het onderzoek blijkt overigens dat jongeren aanvoelen dat veel ambtsdragers hart voor hen hebben.”

Handreikingen
De komende tijd wil de promovenda, samen met de JBGG, nog wat meer gaan nadenken over de vraag welke handreikingen er richting „overdragers” en jongeren mogelijk zijn. Mauritz: „Er komt zo veel op hen af. Waarbij ik wel wil aangeven dat het écht geen hopeloze zaak is. Op het symposium ben ik geëindigd met een vraag: „Is er onder ons te weinig verwachting van de Koning van de Kerk?” En dat bedoel ik niet als doekje voor het bloeden. Maar de Heere Zelf gaat door, ook onder jongeren. Onder onverschillige jongeren, onder betrokken jongeren.”

„Resumerend”, schrijft Meurs aan het slot van de brochure, „kan gesteld worden dat wat betreft de religieuze socialisatie in de Gereformeerde Gemeenten er reden is tot zorg en reden tot blijdschap. Er wordt zeker overgedragen, maar voor een deel wordt dit ook verzuimd. Voor overdragers zou het een levenshouding moeten zijn om momenten te vinden om echt met jongeren in contact te komen. Dan zal blijken dat deze zich vaker voordoen dan men aanvankelijk dacht.”

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer