Uit Bijbel blijkt verrassend ingrijpen van hogerhand
Bij de staatkundig gereformeerden Barth, Zandt en Kersten valt het gezegde niet één, twee, drie terug te vinden. Het heeft immers niets te maken met de theocratische idee. Het betreft althans op het eerste ge zicht een begrip uit het democratische gedachtegoed. Woorden die alles te maken hebben met de meerderheid van stemmen. Ik bedoel de uitspraak: „Ieder volk heeft de regering die het verdient.”
Het kabinet-Balkenende is aangetreden. Heeft het Nederlandse volk dat landsbestuur verdiend? Is de zich nu presenterende veelkleurige ploeg van ministers en staatssecretarissen het loon van de natie? In elk geval vindt het ”ieder volk heeft de regering die het verdient” bij tal van medelanders weerklank. Waarbij mensen het „heeft” gemakshalve vaak actualiseren en veranderen in „krijgt.” Maar hoe zit het met het waarheidsgehalte van de veelgebezigde woorden?
Een snelle beslisser heeft z’n oordeel gereed en verwijst naar de Bijbel. Jesaja 24:2 schrijft: „En gelijk het volk, alzo zal de priester wezen; gelijk de knecht, alzo zijn heer.” Maar de conclusie dat het veelgebruikte gezegde strookt met de Heilige Schrift blijkt te betwisten. De passage van de profeet heeft een totaal andere betekenis. Hij stelt de verwoesting van het Joodse land in het vooruitzicht. Om de zonden van het volk. En dat oordeel zal alle standen van mensen treffen. Zowel het volk, als de priester. Zowel de knecht, als de heer.
Er is meer helderheid nodig. Nu vraagt een algemeen in zwang zijnde uitdrukking: „Zeg mij wie uw vrienden zijn en ik zal u zeggen wie gij zijt.” Zou zoiets, mutatis mutandis, misschien ook kunnen gelden voor het aan de orde zijnde gevleugelde woord? Vertellen het leven en denken van de auteur iets van de bedoeling en -vooral- van de betrouwbaarheid van zijn spreken? „Zeg mij wie het voor het eerst gebruikte en ik zal u zeggen wat hij bedoelde, en of dat klopt met de werkelijkheid.” Wie nam het ”ieder volk heeft de regering die het verdient” voor het eerst in de mond?
De Maistre
Voorzover ik kan achterhalen, is de zegsman -of liever: de auteur- graaf Joseph-Marie de Maistre (1753-1821). Hij was afkomstig uit Savoye. De schrijver en denker verliet zijn land toen de Fransen het in 1792 annexeerden. De Maistre bestreed de Verlichting en de Revolutie en verdedigde het absolute koningschap als een rechtstreekse machtsdelegatie van godswege. Hij zou het ter discussie staande idee in een brief van 15 augustus 1811 op schrift hebben gesteld.
Voor de uitleg van de woorden blijkt de wetenschap over wie ze sprak dus inderdaad relevant. De Maistre was wars van volkssoevereiniteit. Dat hoeft niet als vanzelfsprekend te betekenen dat ”het volk” bij hem in een kwade, onheilige reuk stond. Of dat het plebs nu eenmaal qualitate qua gedoemd was tot steeds slechter. Of dat alleen de aristocratische en adellijke ”upper ten” meetelde. Dat alles ligt niet zonder meer voor de hand. Evenmin de gedachte dat de regering de optelsom vormt van de wil van het volk.
Allerlei antiautoritaire actie was echter in de tijd van de zegsman aan de orde van de dag. En hij toonde zich daartegenover een antidemocraat van het zuiverste water. Daarom is meer aannemelijk dat volgens zijn visie het volk dat zich afkeert van de door de Almachtige ingestelde en gegeven, aardse ordening van het koningschap, de kwade gevolgen zelf maar moet dragen. Er is dus geen sprake van een positieve bemoediging. In deze zin: als het volk goed z’n best doet, ontvangt het een betere regering dan wanneer het zich zedeloos en diefachtig gedraagt. Neen, het gaat er veeleer om dat de revolutie haar eigen kinderen verslindt. „Eigen schuld.”
Onafwendbaar lot
Napoleon Bonaparte meende dat alleen „een regeringsvorm die het resultaat is van een lange reeks gebeurtenissen, rampen, pogingen, ondernemingen van een volk echt wortel kan schietenx. Zowel bij de man uit Savoye als bij de kleine Corsicaan lijkt -ondanks diepgaand verschil- iets te spelen van de gedachte aan een onafwendbaar lot. Is dit geluid ook niet waarneembaar in een variant op De Maistres uitspraak -of kwamen ze beiden tegelijk op hetzelfde idee?- van Smiles in Character: „Een regering is op den duur gewoonlijk niet beter dan het geregeerde volk.”
Op die manier -met de kleur van de het doemdenken- weerklinken de gevleugelde woorden ook wel eens binnen de gereformeerde gezindte. Vanuit een zekere lijdelijkheid. „De zonden zijn toch niet meer te keren of in te dammen; ieder volk heeft de regering die het verdient.” Hoewel de Almachtige mensen niet met het oog op volstrekte somberheid oproept tot passiviteit.
Op z’n minst doet het citaat van Joseph-Marie vragen stellen. Aan absolute bijval ben ik tot dit ogenblik nog niet toe. Maar tegelijk geldt dat ook een volstrekte afwijzing nog niet aan de orde is. Het Woord van God spreekt immers wel degelijk van straf op de zonde en loon op het houden van Gods geboden.
Communist of christen?
„Ieder volk heeft de regering die het verdient.” Hoe zit het met het waarheidsgehalte van deze woorden? De bedoeling van De Maistre is duidelijk. Maar anno 2002? Het is in de eerste plaats van belang wie de gevraagde reactie uitspreekt. Vanuit welke optiek gebeurt dat? Een christen is gehouden tot een ander antwoord dan een communist. Omdat beiden een verschillende visie hebben op de kwestie of iemand iets verdient of straf krijgt. Beiden koesteren onderscheiden ideeën over goed en kwaad.
En wat verstaat iemand onder een volk? Volgens de Romeinse staatsman Cicero (106-43 voor Christus) is „het volk een saamhorige menigte die verbonden is door overeenstemming van recht en gemeenschap van belangen.” Maar de kerkvader Augustinus (354-430) spreekt over „een saamhorige, redelijke menigte, die verbonden is door een eendrachtige gemeenschap van zaken, welke zij liefheeft.” Vormde Herman Brood, die zelfmoord pleegde en Gods tempel verwoestte de belichaming van het volk? Of de oude, godvrezende Willem Brummelkamp uit Apeldoorn, die stierf met een glimlach op het gelaat en de handen verwachtingsvol omhoog?
Vervolgens: wat verstaat iemand onder het woord regering? In het algemeen is dat woord synoniem met bestuur. In het Nederlandse staatsrecht gaat het dan in het bijzonder om het orgaan dat tegenover het parlement staat en dat de Koningin en de ministers en staatssecretarissen omvat. Maar in andere landen zit het systeem anders in elkaar.
Ten slotte: valt het gevleugelde woord om te keren? Houdt het aan de touwtjes trekken van een -volgens een bepaalde groep; hetzij christenen, hetzij socialisten- ”goede regering” in dat het in zedelijk opzicht goed gaat met het volk? En is de conclusie correct dat een corrupte, zichzelf verrijkende regering duidt op een vervallen en gedegenereerd volksbestaan?
Consequenties
Zulke rekensommetjes gaan lang niet altijd op. Het is een exegese van De Maistre die tegengesteld is aan zijn oorspronkelijk oogmerk. De consequentie van de hierboven gevolgde redeneerwijze zou kunnen zijn dat het Franse volk het zo bont had gemaakt dat het de Revolutie van 1789 en het daaropvolgend schrikbewind had verdiend. Min of meer objectieve beschouwing leert evenwel dat de absolute monarchie, de bevoorrechting en belastingvrijstelling van de adel en de clerus en het verouderde rechtswezen eerder in aanmerking komen voor schuldigverklaring.
En om in Nederland te blijven: was het aan het zedelijk gedrag en de moraal van het volk te danken dat Jelle Pieter Troelstra (1860-1930) zijn revolutionair initiatief en een nieuwe regering niet kon realiseren? Die gedachte is absurd. Want hij behield ook na de mislukking zijn populariteit bij de arbeiders en bleef hen op de ’rode’ dinsdagen toespreken over een achturige werkdag en staatspensioen.
Voor wat betreft het heden: in de eerste week van juli debatteerde de Tweede Kamer over het regeerakkoord van de nieuwe coalitie. SGP-fractieleider Van der Vlies wenste het CDA hartelijk geluk met de verkiezingsoverwinning. Hij constateerde bovendien met erkentelijkheid dankbaar dat de overeenkomst tussen de regeringspartijen „aanzetten biedt voor een positief-christelijk beleid.” Wie de woorden van De Maistre anders uitlegt dan hij ze bedoelde, zou wellicht tot de conclusie komen dat het goed gaat met het Nederlandse volk. „Het verdient nu beter dan toen Kok aantrad. Want we krijgen een betere regering.” Dat is te simpel.
God regeert
Wie De Maistres woorden losmaakt uit de context vervalt tot de conclusie dat mensen de dienst uitmaken. Maar God regeert. Dat behelst loon naar werken. Maar ook algemene goedheid en genade. En de Almachtige zorgt voor allerlei verrassingen in de wereldgeschiedenis.
Als een volk werkelijk en in alle gevallen de regering zou krijgen die het verdiend heeft, zou het er op de aarde allerberoerdst uitzien. Of liever: de kosmos zou door nucleaire wapens en milieurampen wellicht uit elkaar gebarsten zijn. De Heere matigt echter in Zijn goedheid de doorwerking van de zonde in de structuren. Laag op de werkvloer in fabriek en kantoor. En op regeringsniveau. Ondanks wat mensen ervan maken.
Indien een volk of natie voorspoed geniet en een goede regering ontvangt, behoeft dat geen blijk te geven van Gods gunst. Toen Jerobeam II van 785 tot 745 voor Christus over Israël, het tienstammenrijk, regeerde, was er sprake van een periode van grote economische welvaart en bloei. Het volk ging echter niet naar de tempel in Jeruzalem, maar bezocht de kalveren in Bethel en Dan en begon afgod Baäl te dienen. Onrecht, onderdrukking, omkoping en uitbuiting, zedeloosheid en ontucht waren aan de orde van de dag.
Wie De Maistres uitspraak als algemeen gezegde gaat gebruiken, komt tevens in de knoop met de merkwaardige afwisseling van goddeloze en godvrezende koningen van Juda. De woorden van de man uit Savoye verklaren niet waarom koning Hizkia zijn vader Achaz opvolgt. Zij maken het verband niet doorzichtig in de opeenvolging van Manasse, Amon en Josia.
Niet om het even
Vanuit theocratisch oogpunt ontleent de regering geen gezag aan enige overeenkomst van burgers die haar met macht bekleden. De woorden van De Maistre -„ieder volk heeft de regering die het verdient”- mogen niet een vrij verstaan gaan vieren. Hun uitleg wortelt in de persoon die ze bezigt en in de tijd waarin ze zijn uitgesproken.
Dat betekent inmiddels niet dat het om het even blijft hoe mensen zich gedragen. En dan primair voor het aangezicht van de heilige God. De Bijbel leert dat in het houden van de rechten en de bevelen van de Almachtige „grote loon” is. Hervormers hebben dat telkens nagesproken. Iemand als ds. H. G. Abma besloot zijn eerste partijrede voor de SGP in 1962 met de woorden: „het heilige zaad is en zij het steunsel van land en volk.” Een paar jaar later sloot hij af met het „Keer weder en dien de Heere, zo zal Hij zegen afgieten uit de hemel.” Ds. G. H. Kersten zei in zijn toespraak op de SGP-partijdag anno 1937, met een van de nachtgezichten van de profeet Zacharia als uitgangspunt: „Om de erkenning van de aloude hervormde beginselen gaat het ons, in de strijd tegen de vier hoornen. De verzaking dier beginselen brengt de ene ellende na de andere.” En ds. J. D. Barth schreef in zijn artikelen over het calvinistisch beginsel dat de verkondiging van „de waarachtige wegen Gods haar weerslag zal geven in de harten en consciënties der mensen en door genade staat en kerk en maatschappij ten goede komen.”
Dus toch! De kiezer kan verandering bewerkstelligen. En Augustinus beleed in zijn Confessiones: „Wanneer naar de voorschriften van de christelijke godsdienst aangaande de juiste en goede zeden geluisterd werd en er tevens op die voorschriften goed werd achtgeslagen door de koningen der aarde en alle volken, door de vorsten en alle rechters der aarde, door jongelingen en maagden, ouden en jongen, door iedere leeftijd, die ertoe in staat is, en door beide geslachten en door hen, tot wie Johannes de Doper spreekt, namelijk de belastinginners en de soldaten, dan zou de staat de aarde tooien met zijn geluk.”