Diversiteit in het christelijk onderwijs
Titel: ”Bijzonder onderwijs. Christelijk geloof in de dagelijkse praktijk van het basis- en voortgezet onderwijs”
Auteur: Ronald de Graaf (red.)
Uitgeverij: Boekencentrum, Zoetermeer, 2006
ISBN 90 239 2121 6
Pagina’s: 408
Prijs: € 24,90.
Waarin onderscheidt een christelijke school zich van een niet-christelijke? Waarin onderscheidt de christelijke gymles zich? Deze en andere vragen komen we tegen in de bundel ”Bijzonder onderwijs”. Onder redactie van dr. R. P. de Graaf, verbonden aan de Christelijke Hogeschool Ede, verscheen een boek met daarin meer dan veertig bijdragen over de wijze waarop het christelijk geloof in de dagelijkse praktijk van het basis- en het voorgezet onderwijs wordt vormgegeven.
In eerste instantie lijkt het alsof de titel vooral wijst naar de politieke discussie over het bestaansrecht van het bijzonder onderwijs als tegenhanger van het openbaar onderwijs. Toch blijkt dat voor de meeste auteurs meer centraal staat hoe bijzonder het door hen beschreven aspect van het onderwijs is.
Wat dit betreft kunnen we spreken van een unieke bundel. Voor het eerst is op meer dan 400 pagina’s een dwarsdoorsnede te vinden van een hartelijk enthousiasme voor bijzonder onderwijs dat steeds weer geïnspireerd wordt door een christelijk beginsel.
Eerste indruk
Als docent in het voortgezet onderwijs heb je de neiging snel door te bladeren naar de tweede helft van de bundel, waar de bijdragen over de diverse vakken te vinden zijn. Toch sla je dan veel over dat evengoed de moeite waard is. Onder andere de bijdrage van prof. dr. W. ter Horst, onder de titel ”Kijk een kind”, boeide mij. „De eerste ogenblik van een nieuwe leerkracht blijft een kind altijd bij, zeg ik tegen een groep studenten. Meteen zijn ze helemaal wakker. (…) Als een leerkracht voor het eerst een leerling ziet, is de manier waarop die zich bekeken weet, richtinggevend voor het verdere verloop van hun contact.” Deze scherpe manier van formuleren houdt de lezer bij de les en geeft hem voldoende mee om te overdenken voor zijn eigen lespraktijk.
Het tweede deel van het boek gaat over de verschillende vakken, meestal met afzonderlijke hoofdstukken voor het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs. In elk van deze hoofdstukken zoekt de schrijver iets weer te geven van zijn vak in christelijke vorm. Soms levert dit voor de hand liggende beschrijvingen op van onderwerpen die binnen het vak duidelijk vanuit de levensbeschouwing gekleurd worden. In andere gedeelten worden praktijkvoorbeelden gegeven die spontaan ontstaan zijn in een levendige interactie tussen leerling en leerkracht. Ik moet zeggen dat deze bijdragen mij het meest boeiden.
Schibboleths
De bundel ”Bijzonder onderwijs” kent een grote breedte wat de achtergrond van de schrijvers betreft. Dit wordt in een speciale verantwoording benadrukt. „De auteurs die aan dit boek hebben meegewerkt kregen alle vrijheid in de keuze van de Bijbelvertaling, de spelling van Heer, Here of Heere, het wel of niet met de voornaam in het boek vermeld worden en in allerlei andere zaken, die er in wezen niet zo toe doen. (…) De religieuze diversiteit binnen de kring van schrijvers levert verschillende visies op, soms zelfs tegenspraken. Deze zijn door de redactie gehandhaafd vanuit de visie: liever een authentieke stellingname, hoe overtuigend of aanvechtbaar ook, dan een kleurloos boek.”
Ondanks deze terechte uitleg bekruipt me juist wat dit aspect betreft een wat ongemakkelijk gevoel. De indruk zou kunnen ontstaan dat kost wat kos getracht wordt het boek los te maken van alle bestaande schibboleths en scheidslijnen in de gereformeerde gezindte. De vraag is of dat een reële doelstelling is, wanneer we de verdeeldheid in de gereformeerde gezindte een beetje kennen.
Niet wereldvreemd
Aan de andere zijde is de verscheidenheid in de bundel wel een bron van bijna oneindige bezinning. Leerkrachten die al jaren in het reformatorisch onderwijs werken, kennen na al die tijd de ”hot topics” en de taboes in eigen kring wel. Het is dan zeker verfrissend om kennis te nemen van de ideeën van een collega die op een algemeen christelijke school zijn lessen op Bijbelse grondslag bouwt.
Wordt in de inleiding geschreven over het doel jonge mensen „tussen de acht en achttien jaar te helpen in hun geloofsgroei”, dan kan dat voor sommige lezers een manier van formuleren zijn die ze zelf niet direct zouden bezigen. Toch is dit eigenlijk niets anders dan wat Gerard Middelkoop weergeeft van zijn ervaring op het gebied van godsdienstige vorming op het vmbo.
Een enorm boeiend aspect van de diversiteit in dit boek is het spanningsveld tussen distantie en participatie. Een citaat uit het hoofdstuk over muziek op de basisschool: „Moet dan alle muzikale vorming christelijk zijn? Nee, want dan zouden de kinderen wereldvreemd worden. Maar laat de kinderen ontdekken dat christelijke muziek niet alleen in de kerk hoort, of in een dagopening of -sluiting, maar dat het ook gebruikt kan worden om te dansen of om iets te leren over muziek.” Deze schrijfster spitst haar bijdrage dan toe op vorming „in een stuk zelfredzaamheid als christen in de maatschappij.”
Als de volle breedte van het christelijk onderwijs dit spanningsveld steeds weer vertaalt naar een praktische onderwijssituatie, dan mogen er verschillen zijn, maar beogen we allemaal hetzelfde doel.