Taalverruwing
Arabieren zijn vaak hartelijke mensen. Evenals Turken. Ze nodigen een langslopende treuzelaar gerust uit op de thee. „Ga zitten”, zegt er een. En als iemand wat aarzelt: „Wij zijn gastvrij! U krijgt bedoeïenenthee.”
Zoiets overkwam mij kortgeleden in een van de landen van het Midden-Oosten. Zodra ik zat, kwamen er anderen op af. Toen een van die Arabieren begreep met een Hollander van doen te hebben, demonstreerde hij zijn Nederlands: „Tachtig, prachtig, allemachtig.”De keurige kerel verstond gelukkig een paar woorden Engels. „Weet je wat het woord tachtig betekent?” vroeg ik. Toen dat niet het geval was vertelde ik: „Eighty.” „En het woord prachtig?” Ook dat wist hij niet. „Beautiful.” Hij glimlachte vriendelijk.
„Weet je ook Wie er allemachtig is?” Hij schudde z’n hoofd. Mijn vinger ging naar boven. „Jullie spreken over Allah. Wij zeggen: God; van de Bijbel. Hij is the Almighty.” De Arabier schrok zichtbaar. Zonder dat ik daarom vroeg, reageerde hij: „Dan zal ik dat woord niet meer gebruiken.”
De bedoeïenenthee geurde. Maar ik was perplex. Die moslim toonde meer respect voor de Allerhoogste dan veel Nederlanders. Er is verschil tussen Allah en God. Zonder ook maar enigszins in discussie te gaan over wie er nu eigenlijk gelijk heeft, bewees de Arabier eerbied en ontzag voor de Almachtige. Ik schaamde mij op dat moment voor Nederland. Wij gaan globaal gesproken niet zo zachtzinnig om met het heilige.
In 2005 ontving prof. dr. mr. C. J. M. (Kees) Schuyt de Dr. J. P. van Praagprijs 2005 van de Humanistische Omroep. In zijn toespraak bij het aanvaarden van de prijs ging Schuyt in op de actualiteit. Hij stelde dat de Nederlandse samenleving in hoog tempo verandert. Waar eerst vertrouwen en een onderling gevoel van verstandhouding bestonden, ligt nu steeds meer nadruk op conflicten. En de prijswinnaar zei dat dit vooral valt terug te zien in het taalgebruik. Dat verandert van beschaafd in algemeen onbeschaafd Nederlands.
Wellicht denkt deze of gene brave gereformeerde dat de conclusie van Schuyt niet geldt voor de reformatorische gezindte. Mogelijk is hij ervan overtuigd dat zijn kinderen geen schuttingtaal spreken. Is dat waar? Een paar jaar geleden verklaarde een directielid van een reformatorische school dat „de grootste nood van reformatorische scholen niet de hoge werkdruk van leraren is”, maar „de taalverruwing onder de leerlingen.” Hij voegde daaraan toe dat „het besef van Gods heiligheid ook in onze gezinnen tanende is.”
Hoe komt het dat ouderen en jongeren -want die verruwing betreft echt niet alleen de school- meer grote woorden in de mond nemen? De meest simpele verklaring is om de boze buitenwereld de schuld te geven. Elke Nederlander ademt de postmoderne cultuur eenvoudig in, zoals mensen in de middeleeuwen godsdienst inademden.
Zet de radio maar aan. Radiostations bieden gigantische salarissen aan populaire ”deejays”. „Wat is dat nou weer?” vraagt een oudere vader of moeder. Het is een diskjockey, dj. Dat is de titel van iemand die voor de radio en de televisie, of in een discobar, grammofoonplaten en cd’s met populaire muziek aankondigt, draait en toelicht. En dat begrip populaire muziek duidt bepaald niet op versjes zoals ”Waar de blanke top der duinen”. Een deejay houdt zich doorgaans bezig met wat ik samenvat als popmuziek.
Hij trekt de aandacht van de schoolgaande jeugd. Zijn handelsmerk is -behalve humor; akkoord, dat ook- niet zelden vloeken en grof taalgebruik. Diskjockeys ontvangen soms een soortgelijke aanbidding als voetbalhelden. Er zijn mensen die dat vergoelijken en zeggen dat de ”jocks” niet anders doen dan de taal spreken die op straat al gangbaar is. Maar te vrezen valt dat zij het taalgebruik van jongeren vooral steeds platter maken. Als zoiets niet via een luidkeels blèrende radio gebeurt, zijn er andere, digitale middelen om zich te verheugen in de ’wereld’.
Maar er is meer dan de boze buitenwereld. Wat zei dat directielid ook al weer? „Het besef van Gods heiligheid is tanende.” Dan gaat het niet over anderen. Maar over onze eigen woorden, die een product vormen van wat er innerlijk bij ons en onze kinderen leeft en omgaat.
Nu is het niet zo dat lang geleden alles alleen maar goed was. Leviticus 24 vertelt al dat de zoon van een Israëlitische vrouw uitdrukkelijk de Naam van God lasterde en vloekte. Maar die jongen -hij kwam uit de stam van Dan- moest dat wel als een misdaad bekopen met de dood. Het volk moest hem massaal stenigen.
Ben ik bereid om mijn woorden zo te kiezen dat Gods Naam daardoor geprezen wordt? Juist in dat opzicht stelde ik die Arabier ten voorbeeld. „Duidt dat woord allemachtig op de Allerhoogste? Dan zal ik dat woord niet meer gebruiken”, zei hij.