Wet van graankorrel geldt het hele leven
Bij de overgang van onze samenleving van verzorgingsstaat naar participatiemaatschappij kan de kerk een belangrijke rol spelen, zegt prof. dr. H. Jochemsen . Onder andere door de ”wet van de graankorrel” uit te dragen in een houding van loslaten en vreugdevol geven.
Onze samenleving bevindt zich momenteel voor wat de sociale zekerheid betreft in een overgangsfase. We moeten de overgang maken van een verzorgingsstaat naar een participatiemaatschappij, aldus de minister-president. Een heel duidelijke manifestatie daarvan is de Wet maatschappelijke ondersteuning (WMO), die per 1 januari ingevoerd moet worden. In die wet worden enkele bestaande regelingen van welzijnswerk die door gemeenten worden uitgevoerd -zoals ouderenwerk, voorzieningen voor gehandicapten en dergelijke- samengevoegd met bepaalde voorzieningen die nu onder de Algemene wet bijzondere ziektekosten (AWBZ) vallen.Een belangrijke reden voor herijking van het socialevoorzieningenstelsel -en daarmee voor de invoering van de WMO- is dat de kosten ervan de afgelopen jaren te sterk zijn gestegen om op dezelfde voet te kunnen voortgaan. Willen we een redelijk voorzieningenstelsel overeind houden, dan zal dat betaalbaar moeten blijven.
Een manier om de kostenstijging tegen te gaan, is een deel van die zorg en hulp weer door de samenlevingsverbanden zelf te laten uitvoeren. En vervolgens om, waar nodig, zo veel mogelijk hulp op maat te bieden. Dat zou beter kunnen als die hulp georganiseerd wordt door gemeenten, die dichter bij de burger staan dan landelijke overheid en uitvoeringsinstanties.
Opbloeien
De afgelopen decennia hebben de ontwikkelingen in de samenleving in het teken gestaan van de nadruk op vrijheid en ontplooiing van het individu. Een ontwikkeling die gepaard is gegaan met het proces van individualisering en individualisme. Kort door de bocht gezegd: de hang naar individuele vrijheid (autonomie) heeft het individu geïsoleerd in een warnet van zelfgekozen relaties en (tijdelijke) verbanden. Deze eenzijdige oriëntatie op individuele ontplooiing en zelfstandigheid, op assertiviteit en carrière, op productie en consumptie, dreigt de samenleving steeds verder te fragmentariseren.
Een andere oriëntatie op de verhouding tussen individu en samenleving is noodzakelijk. Daarbij kunnen we niet volstaan met andere organisatievormen en regelingen. Nodig is een andere inspiratie, of om het in hedendaagse taal te zeggen: een andere spiritualiteit. Een aanknopingspunt hiervoor vind ik in de Bijbelse notie van de wet van de graankorrel. Als de graankorrel niet sterft, kan hij geen vrucht voortbrengen. Anders gezegd: wie zijn leven verliest, zal het vinden.
Naar mijn besef heeft deze regel een bredere betekenis dan alleen voor de directe verhouding tot Christus; hij heeft ook betekenis voor de hele schepping en voor het hele leven op het menselijke vlak. Een voorbeeld van deze wet in de natuur is de zon die opbrandt om licht en warmte te geven. In het menselijke leven duidt deze regel op een houding waarin wordt beseft dat het leven pas kan opbloeien als we bereid zijn van onmiddellijk vermeend eigenbelang af te zien. Een houding van vreugdevol geven, zichzelf en eigen positie en menselijke opvattingen opgeven ten behoeve van nieuwe verhoudingen en ideeën. Als de ordeningen van God heilzaam zijn voor de samenleving, en dat geloof ik, dan geldt dat ook voor de wet van de graankorrel zoals hierboven kort uitgelegd.
Voldoening
De betekenis van deze bespiegelingen voor de samenleving en voor zorg en welzijn in het bijzonder is niet moeilijk te zien, maar moeilijker te realiseren. Ombuigingen in de sociale voorzieningen die uitgaan van een groter beroep op het sociaal netwerk van mensen die hulp behoeven (zoals in de WMO), zullen alleen slagen zonder slachtoffers te maken als ze gedragen worden door een visie die mensen aanspreekt en motiveert. Een dergelijke visie is de wet van de graankorrel.
Zouden de kerken hier niet op een eigen wijze een bijdrage kunnen leveren? Ik zie drie mogelijke invullingen die elkaar aanvullen. Allereerst: het uitdragen van de ”wet van de graankorrel”, in geestelijk maar ook in praktisch opzicht: die twee horen samen te gaan. Om op die manier mensen te motiveren en te inspireren zich verantwoordelijk te stellen voor hun omgeving. En dan niet zozeer als een moeizaam moeten, maar vanuit het besef dat geven ook voldoening kan geven. Niet als automatisme, maar als toegift.
In de tweede plaats: het daadwerkelijk meedoen met het invullen van die verantwoordelijkheid. Dus nagaan op welke wijze kerken (de diaconie) dan wel kerkleden kunnen bijdragen aan de uitvoering van de WMO. Men kan daarover met de overheid in gesprek treden. Zo kan de kerk naast het organiseren van mantelzorg voor de eigen gemeenteleden ook in breder verband zaken organiseren of opzetten voor kwetsbare groepen in de samenleving. Hierbij valt bijvoorbeeld te denken aan vrijwilligerszorg in de terminale fase, die op veel plaatsen al geboden wordt. Kerken zouden kunnen meehelpen om welzijnsactiviteiten voor ouderen te ondersteunen. Daarnaast kan de kerk ook een rol spelen in de toerusting en ondersteuning van mensen die vrijwilligerswerk doen of mantelzorg verlenen, bijvoorbeeld door middel van cursussen, lezingen of (schriftelijke) informatie.
Oog en hart
Ten derde: een opmerkzaam oog en hart voor mensen die door de nieuwe regelingen toch tussen wal en schip dreigen te raken. Die niet meer kúnnen meedoen, en dan ook niet meer mogen. In de beoogde participatiemaatschappij kan participatie vooral een plicht worden in de zin dat wie die plicht niet meer kan vervullen door ziekte of handicap, het recht op participatie in de samenleving verliest en daarmee op de voorzieningen waardoor men nog zou kunnen meedoen. Dan kunnen de kerken proberen dat gat op te vullen. Maar ook kan het goed zijn de plaatselijke overheid daarop aan te spreken.
In dit alles moet het de kerken niet gaan om versterking van de eigen positie, maar om vervulling van de opdracht van hun Koning, tot zegen voor mensen.
De auteur is directeur van het Prof. dr. G. A. Lindeboom Instituut.