Ds. Op ’t Hof bevestigde kandidaat Burggraaf met de tekst uit Jeremia 1:5-7: „Eer dat Ik u in moeders buik formeerde, heb Ik u gekend, en eer dat gij uit de baarmoeder voortkwaamt, heb Ik u geheiligd; Ik heb u den volken ten profeet gesteld. Toen zeide ik: Ach, Heere Heere, zie, ik kan niet spreken, want ik ben jong. Maar de Heere zeide tot mij: Zeg niet: Ik ben jong; want overal, waarheen Ik u zenden zal, zult gij gaan, en alles, wat Ik u gebieden zal, zult gij spreken.” Aan de handoplegging namen, naast de bevestiger, deel ds. R. P. van Rooijen (consulent), ds. A. J. Wijnmaalen, ds. W. Roos, ds. C. M. Buijs en ds. D. Zoet.Ds. Burggraaf preekte in de intrededienst over Johannes 14:31: „Maar opdat de wereld wete, dat Ik de Vader liefheb, en alzo doe, gelijkerwijs Mij de Vader geboden heeft. Staat op, laat ons van hier gaan.” Het thema voor de preek was: ”Het bevel van Christus aan Zijn discipelen”. De predikant werkte dit uit in drie gedachten: de inhoud van dat bevel, de reden achter het bevel en de troost in dat bevel.

Ds. Burggraaf werd na de dienst namens de classis toegesproken door ds. Van Rooijen. Ouderling G. van der Meyden sprak de predikant toe namens kerkenraad, kerkvoogdij, colleges en gemeente.