Zelfkritiek en zelfscholing
Het verwijt keerde, nu eens in die, dan weer in die woorden, bij herhaling terug in de betogen van de fractievoorzitters. In het debat over de naturalisatie van Hirsi Ali moest minister Verdonk voor Vreemdelingenzaken en Integratie steeds weer horen dat ze helaas geen „zelfkritiek” kende.
Heilig overtuigd van haar eigen gelijk dendert de bewindsvrouw maar door, aldus vooral de linkse fracties. Dat ze iets fout gedaan heeft, ergens spijt van heeft, iets beter niet had kunnen doen: dat krijg je eigenlijk nooit uit haar mond getrokken. Want Verdonk heeft altijd gelijk.In dat beeld van de minister voor Vreemdelingenzaken zit veel herkenbaars. Maar het jammere aan de kritiek van de Kamer is dat het verwijt ook in hoge mate hemzelf treft. Zelfkritiek? Ook in het parlement viel daar woensdagavond geen spoor van te bekennen. Terwijl er veel reden toe is.
Daar is in de eerste plaats het feit dat de Kamer, tweemaal achtereen, uren en uren vergadert over één individueel geval. Daarin is elke proportie zoek.
Daar is in de tweede plaats het merkwaardige verschijnsel dat nog maar zes weken geleden de Kamer minister Verdonk dwong de naturalisatie van Hirsi Ali te regelen. Hoe? Verzin maar een list, minister. Maar verzint de bewindsvrouw eindelijk een list, dan is het weer niet goed.
Daar is in de derde plaats de miserabele kwaliteit van het debat. Ongelooflijk hoe Kamerleden het spoor bijster kunnen raken als zij eindeloos gaan doorvragen naar nauwelijks ter zake doende details. Omstreeks een uur of twee vannacht stelde VVD-fractievoorzitter Van Beek de belangrijkste vraag van de avond: was het, in juridisch opzicht, nu echt nodig geweest in de door Hirsi Ali ondertekende verklaring op te nemen dat het haar spijt dat zij minister Verdonk „op het verkeerde been” heeft gezet?
Dat, gevolgd door het onhandige antwoord van Balkenende, was het belangrijkste moment in het debat. Het duurde misschien vijf minuten. Maar in die vijf minuten werden dingen gezegd die voor de oordeelsvorming van de fracties wezenlijk waren en voor het kabinet fataal. Had de Kamer nu echt niet eerder tot die kern kunnen doorstoten?
Het weinig effectieve en weinig efficiënte van sommige Kamerdebatten zou het parlement onverwijld tot een plan van aanpak moeten brengen. Laat na een groot debat de fractievoorzitters de gevoerde discussie eens grondig analyseren. Wat wilde de Kamer op welk moment te weten komen? Stelde hij daartoe de goede vragen? Was de kennis waarnaar hij hengelde wel zinvol in het kader van het debatonderwerp? En waren de vragen die men stelde niet reeds in een eerder debat aan de orde geweest?
Zo’n kritische zelfevaluatie is broodnodig. Niet voor niets spraken Kamerleden en waarnemers woensdag van een „beschamende vertoning.” Er zou de Kamer alles aan gelegen moeten zijn het eigen imago op te vijzelen door een betere debattechniek.
Wellicht vloeien uit een analyse van voorgaande debatten lessen voort die tot verbetering kunnen leiden. Van zelfkritiek naar zelfscholing.
Kansloos project? Niet geschoten is altijd mis.