Drab met wormen drinken
Titel: ”Zeekoorts”
Auteur: Rebecca Noldus, uitg. Van Holkema en Warendorf, Houten 2006
ISBN 90 269 1716 3
Pagina’s: 301
Prijs: € 13,95.
Hoe houdt een meisje van dertien zich staande onder een wrede schipper die zich ook nog eens christen noemt? Hoe haalt ze het in haar hoofd om verkleed als jongen aan boord te gaan van een VOC-schip? Auteur Rebecca Noldus: „Als ik in de zeventiende eeuw had geleefd, had ik het ook geprobeerd.” ”Zeekoorts”, de eerste jeugdroman van Rebecca Noldus (1964), is niet bepaald opbeurend. De auteur vertelt zo’n 300 bladzijden lang over een troosteloze tocht naar Nederlands-Indië, een bootreis die minstens negen maanden duurt. Eerder schreef ze al twee boeken voor jongere kinderen. In haar nieuwste publicatie smeren matrozen hun maten met drek in en zijn doorboorde handen en levend overboord gegooide mensen realiteit. Op de reis ontkomt het dertienjarige hoofdpersonage Geertje Jans op het nippertje aan erge straffen en doorziet ze een list van twee matrozen. Maar ook sleept ze kok Gijs door een ernstige ziekte heen, schakelt ze de tirannieke schipper Staalman uit en ontdekt ze dat haar moeder meer van haar houdt dan ze altijd dacht.
Ondanks alle ellende verveelt het boek niet. Intriges, kleine sprankjes hoop en de vastberadenheid van het hoofdpersonage houden de vaart er in. Geertje, dochter van schipper Klaas Jans, moet en zal haar vader vinden, die volgens de berichten omgekomen is tijdens zijn tocht naar Nederlands-Indië. Aan de wal heeft ze niets wat haar bindt sinds haar moeder haar de deur wees. Ze wordt koksmaatje op een Oost-Indiëvaarder, een baantje dat ze alleen kan krijgen als ze zich als jongen voordoet.
„In een mum van tijd werd Geertje door de drom mannen tegen de verschansing gedrukt. Ellebogen stootten tegen haar borst, bovenbenen tegen haar kruis. Straks voelen ze iets, dacht ze of m’n hemd scheurt los en ze zien mijn borstdoek. Weg moest ze.”
Stoer meisje
De auteur herkent zich wel in Geertje die, verkleed als jongen, op avontuur gaat. In een van haar andere boeken, ”Apekool en riddereer”, komt een vergelijkbaar personage voor: een jonge hofnarrin die koste wat het kost ridder wil worden - voor een vrouw net zo onbereikbaar als meevaren aan boord van een VOC-schip. „Als jong kind was ik heel stoer”, vertelt Noldus. „Ik bouwde hutten, wat ze ontzettend raar vonden in het dorp waar ik opgroeide. Het werd jongensachtig genoemd. Onzin, ik was gewoon een stoer meisje. Als ik in de zeventiende eeuw had geleefd, had ik ook geprobeerd aan boord te komen. Misschien was het me gelukt.”
De avontuurlijkheid van VOC-reizen dreef Noldus ertoe het boek te schrijven. Ze interesseerde zich al langere tijd voor de Vereenigde Oost-Indische Compagnie, maar toen ze zes jaar geleden in het Scheepvaartmuseum in haar woonplaats Amsterdam de binnenkant van een VOC-schip zag, begonnen de plannen pas goed te komen. „Hoe was het mogelijk dat de compagnie met zulke beperkte middelen naar de andere kant van de wereld ging? Daar wilde ik meer van weten.”
„Tijdens het middaguur ging Geertje naar het matrozenverblijf, behoedzaam lopend om niet uit te glijden in de plassen braaksel, met krioelend ongedierte. Overal verspreid lagen nu zieken, ook buiten de ziekenboeg. (…) Sommige zieken waren te zwak om de luizen van hun lijf te krabben waardoor ze gaten in hun vlees kregen.”
Had u niet liever over iets vrolijkers geschreven?
„Hoe schokkend ook, het is heel leerzaam om te weten te komen hoeveel de mensen aan boord leden. Voordat ik aan het boek begon, wist ik al van die gruwelijke dingen. In de scheepsjournalen die ik tijdens het schrijven gebruikte, kwam ik dergelijke beschrijvingen constant tegen.
Ook het eten was een ellende. Het is bekend dat de mannen hun tanden op elkaar moesten houden om het bedorven water te kunnen drinken, dat vol ongedierte zat en veranderd was in een slijmerige drab met wormen.”
Pektouw
De rol van schipper Staalman, de baas van het schip, is volgens Noldus „buitenproportioneel.” Hij ranselt zijn bemanning haast voortdurend af. „De behandeling op VOC-schepen was slecht”, benadrukt Noldus, „maar ongetwijfeld waren er schepen waarop het er menselijker toeging dan op Staalmans schip. Als een matroos eten overboord gooide, kreeg hij er volgens de scheepswetten echt met pektouw van langs, net als in mijn boek. Het pek dat aan dat touw zit, kleeft, trekt daardoor het vel los en maakt de straf extra pijnlijk. Maar Staalman overtreedt de scheepswetten ook regelmatig door een veel zwaardere straf te geven dan toegestaan was.”
„Heden heeft God ervoor gekozen om ons bemanningslid Klaas Kloet tot zich te nemen”, sprak Staalman vanaf het halfdek als afscheidswoord. (…) Geertje luisterde met stille woede naar Staalmans woorden. Ze wist dat Klaas was gestorven aan de verwondingen die hij had overgehouden aan zijn afranseling van tien dagen geleden. Door Staalman was het met hem gedaan. Alleen maar omdat hij bang was geweest tijdens de storm.
Geen beste christen, die Staalman…
„Dat Staalman zo’n schurk was, zegt iets over zijn morele gehalte, niets over het christelijk geloof. Het christendom komt er in mijn boek juist goed van af. In werkelijkheid ging het er ook onder de bemanning allemaal nog veel grover toe dan ik heb weergegeven. Ik wilde een indruk geven van de sfeer op een schip, zonder te veel concrete zaken te noemen. Vaak kwamen matrozen al ziek en uitgebuit aan boord. Als ze dan ook nog eens onder de meest erbarmelijke omstandigheden moeten leven, dan komt het laagste in hen naar boven.”
„Soms als de wind enigszins bedaarde, pakte ze [Geertje] de bijbel uit haar scheepskist en las psalmen die vader thuis had gezongen. De psalmen waar hij kracht uit putte. Na een poos kende ze er een paar uit haar hoofd.”
„Mijn boek laat zien hoeveel kracht mensen aan het geloof kunnen ontlenen. Niet alleen Geertje, maar ook andere matrozen zitten in mijn boek regelmatig op het bakdek in hun Bijbel te lezen. Of ze danken God als er na lange tijd weer regen valt, al was dat misschien de emotie van het moment.”
De rooms-katholiek opgevoede Noldus is niet van plan het bij deze ene historische roman te laten. Ze hoopt dat ook allochtone kinderen haar boeken lezen en belangstelling krijgen voor de rijke geschiedenis van Nederland. Die doelgroep ligt Noldus na aan het hart door haar werk als immigrantenmedewerker. Maar ook voor hen moet leesplezier altijd voorop blijven staan, benadrukt ze.
Haar volgende boek, waarvan het onderwerp nog onzeker is maar dat „beslist” over migranten moet gaan, mag niet belerend worden. „Hooguit wil ik laten zien dat ieder mens waardevol is om je in te verdiepen.”