Tegen de voorkauwcultuur
Titel: ”Waar zijn de intellectuelen?”
Auteur: Frank Furedi
Uitgeverij: J. M. Meulenhoff, Amsterdam, 2006
ISBN 90 290 7753 0
Pagina’s: 224
Prijs: € 18,95.
Volgens Frank Furedi wordt de samenleving, en niet alleen de Britse, steeds dommer. In zijn boek ”Where Have All the Intellectuals Gone” hekelt hij de ”voorkauwcultuur” op scholen, in musea en in kranten. De onderwijsbond CNV luidde vorige week een alarmbel. Het opleidingsniveau van het lerarenkorps in Nederland daalt schrikbarend, zegt de bond. Steeds meer mbo-opgeleiden gaan lesgeven, terwijl academici het onderwijs juist de rug toekeren, constateert voorzitter Marleen Barth. „Als het kennisniveau van onderwijspersoneel daalt, daalt uiteindelijk het kennisniveau van de samenleving. Dat is nogal wrang op een moment dat iedereen in Nederland de mond vol heeft van ontwikkeling van toptalent en stimulering van kenniseconomie.”
Barth raakt de spagaat waarin Nederland en andere westerse landen terecht zijn gekomen. Kennis en informatie staan hoog in het vaandel, zelfs zo hoog dat veel traditionele ambachten verloren dreigen te gaan. Tegelijk wordt alom de noodklok geluid over de deplorabele toestand van het niveau - en niet alleen op scholen. De hele samenleving „infantiliseert”, zegt de Britse hoogleraar Frank Furedi. Hij was vorige week te gast in Amsterdam bij de presentatie van zijn boek ”Waar zijn de intellectuelen?” De hoogleraar sociologie (Kent) maakt zich grote zorgen over de ”verdomming” van de westerse samenlevingen.
Om een van zijn voorbeelden te geven: in Amerika spreekt de president volwassen burgers aan op het niveau van een kind. In een studie over presidentiële debatten, uitgevoerd door The Princeton Review, werden de uitgeschreven teksten onderzocht van Gore en Bush uit 2000, van Clinton, Bush en Perot uit 1992, van Kennedy en Nixon uit 1960 en van Lincoln en Douglas uit 1858. Ze werden beoordeeld aan de hand van een taaltest die het minimumniveau aangeeft dat een lezer nodig heeft om de tekst te begrijpen.
Uitslag: Bush sprak tijdens de debatten van 2000 op het niveau van groep acht, Gore op een hoog brugklasniveau. Acht jaar eerder haalde Clinton een gemiddeld brugklasniveau, en Bush senior eveneens het niveau van groep acht. Kennedy en Nixon deden het heel aardig met het niveau van de derde klas uit het voortgezet onderwijs. Hun prestaties vielen weer in het niet bij die van Lincoln en Douglas, die weer een paar klassen hoger uitkwamen.
Licht verteerbaar
Overal ziet Furedi deze verachterlijking om zich heen grijpen. Normen worden steeds weer naar beneden bijgesteld om leerlingen maar te laten slagen. Streven naar kwaliteit wordt direct voor ”elitair” versleten. Niemand mag buiten de boot vallen, voor iedereen moeten alle deuren openstaan. Gelijkheid en toegankelijkheid zijn de toverwoorden. Geen selectie, maar: kom verder!
De Brit bespeurt bij beleidsmakers „een therapeutische overweging om gevoelens van afwijzing bij het grote publiek te vermijden.” „Hun voornaamste zorg is dat wordt voorkomen dat mensen zichzelf als mislukt beschouwen. Men zegt dat toetsen en selecteren gevoelens van afwijzing voortbrengen, en stelt die op hun beurt verantwoordelijk voor de verlaging van het gevoel van eigenwaarde van de mensen.”
Een dergelijk beleid, aldus Furedi, beperkt niet alleen de creativiteit van de mensen, maar verlaagt ook de verwachtingen van datzelfde publiek. Kennis en cultuur worden in licht verteerbare porties voorgeschoteld. „Door mensen echter te behandelen als zwakke, kwetsbare individuen die niet tegen de eerste de beste intellectuele uitdaging opgewassen zijn, schept men op grond van een dergelijke culturele houding een klimaat van geringe verwachtingen. Maar een publiek dat door overheid en beleidsmakers wordt geïnfantiliseerd zal verveeld het hoofd afwenden. Apathie en geringe sociale betrokkenheid zijn symptomen van een cultuur die geneigd is debat gelijk te stellen aan de banale uitwisseling van technische opinies.”
Marktwerking
In zijn boek wijst Furedi op achterliggende oorzaken van deze praktijk. Een belangrijke oorzaak van de verdomming is de macht van de markt die zich overal opdringt.
Tussen het bedrijfsleven en de wereld van cultuur en onderwijs bestaat een fundamenteel verschil. De koopman is erop gericht zijn klant te geven wat hij wil. Het product moet zo aantrekkelijk mogelijk worden voorgesteld, moet „relevant” zijn voor de klant. En de klant heeft altijd de mogelijkheid „nee” te zeggen en elders zijn licht op te steken. Hij is immers koning.
In de wereld van cultuur en onderwijs gelden andere regels. Daar staat de waarde van het product (kennis) los van de eventuele marktwaarde of aantrekkelijkheid voor de ”klant”. De docent of de meester streeft ernaar het ware en goede en schone over te dragen, of de ’klant’ (lees: leerling) dat nu leuk vindt of niet.
Het is funest als het marktdenken de terreinen van cultuur en onderwijs verovert. Furedi: „Vanuit het standpunt van het bedrijfsleven heeft de klant altijd gelijk. Het is niet aan de verkoper om de smaak en de waarde van potentiële klanten in twijfel te trekken of te bekritiseren. Docenten vormen echter dikwijls de smaak van hun studenten en moedigen hen ertoe aan vraagtekens bij hun waarden te plaatsen.”
Chris Lorenz, docent aan de VU in Amsterdam, heeft vorige week vrijdag in NRC Handelsblad uiteengezet wat er gebeurt als het marktdenken in onderwijsinstellingen de overhand krijgt. „Studenten worden gestimuleerd hun studie te beschouwen als een ’economische investering’ in zichzelf en om zich te gedragen als nutsmaximaliserende onderwijsconsumenten. Hun studiefinanciering is sinds kort zelfs officieel door Mark Rutte veranderd in een heuse ’strippenkaart’…” (…) „Vanaf het moment waarop universitaire managers ’hun’ universiteit als ’hun’ bedrijf zijn gaan beschouwen, wordt elke boodschap niet meer primair op haar informatieve, maar op haar reclamewaarde beoordeeld. Niet de vraag of een bewering waar of waardevol is staat voorop, maar de vraag welk effect deze in de buitenwereld sorteert.”
Sociale integratie
Dat klinkt al heel zorgwekkend, maar volgens Furedi is er nog iets ergers. Marktwerking, houdt hij zijn lezers voor, is niet de belangrijkste bedreiging. Problematischer nog is de boodschap van sociale integratie die beleidsmakers uitdragen. Furedi spreekt van ”social engineering”. Daarbij worden onderwijs en cultuur niet alleen als een economische grootheid behandeld, „maar fervent aangeprezen als instrument voor het sociale integratiebeleid.” Sleutel voor dit beleid is dat studenten en museumbezoekers niet worden uitgenodigd om enige vorm van denkarbeid te verrichten. Voorop staat dat ze op hun gemak worden gesteld. Het gaat erom hun goed gevoel te geven, hun zelfvertrouwen te vergroten. Deze ”cultuur van het vleien” moeten plekken scheppen waar mensen een gemeenschappelijke sociale belevenis kunnen ondergaan. Ze stoelt op „het verlangen van de politieke elite om contact met een verdeeld en gedesinteresseerd publiek te leggen.” Met ”feel good”-programma’s worden scholen omgevormd tot klinieken, musea tot pretparken en universiteiten tot fastfoodrestaurants.
Wie denkt dat het allemaal meevalt, zou dit boek van Furedi eens ter hand kunnen nemen. Ik moet zeggen, aan een therapie komt hij niet toe, druk als hij is met het aanwijzen van de ziekten. Zijn diagnose is evenwel scherpzinnig en zorgwekkend genoeg om kennis van te nemen.