Cultuur & boeken

Op de bres voor de gereformeerde school

Titel: ”Naar een school voor de gereformeerde gezindte. Het christelijke onderwijsconcept van het Gereformeerd Schoolverband (1868-1971)”
Auteur: A. C. Rosendaal
Uitgeverij: Verloren, Hilversum, 2006
ISBN 90 6550 922 4
Pagina’s: 288
Prijs: € 25,-.

L. Vogelaar
28 June 2006 13:34Gewijzigd op 14 November 2020 03:53

In de discussies rond de vrijheid en de bekostiging van het onderwijs ontbreekt het vaak aan historische kennis. Die constatering wordt nog weer eens beklemtoond in de dissertatie waarop A. C. Rosendaal op 14 juni promoveerde aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Rosendaal rondde zijn studie pedagogiek af met een onderzoek naar ”Het christelijke onderwijsconcept van het Gereformeerd Schoolverband (1868-1971)”.

Begin jaren vijftig van de negentiende eeuw werden pogingen gedaan de christelijke schooltjes die her en der ontstonden te verenigen in een landelijke organisatie. Uiteindelijk kwam in 1860 de Vereniging voor Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs (CNS) tot stand.

Daar ontstonden echter al spoedig stevige discussies over de grondslag. Degenen die binding aan de gereformeerde belijdenisgeschriften voorstonden, richtten in 1868 een eigen verband voor de gereformeerde scholen op. Bij de zondagsscholen gebeurde overigens iets vergelijkbaars: in 1866 kwam de Nederlandsche Zondagsschool-Vereeniging van de grond, waarvan zich in 1871 de gereformeerde vereniging Jachin afsplitste. In de jaren daarna werd het antirevolutionaire volksdeel verder gemobiliseerd.

Steun
Het op 10 juni 1868 in Friesland opgerichte Gereformeerd Schoolonderwijs (GSO) ontstond vanuit de afgescheiden kerken. De organisatie droeg bij aan de emancipatie van het gereformeerde volksdeel, stelt Rosendaal.

Hoewel het GSO van de CNS afgesplitst was en zij van mening verschilden over de inhoud van het onderwijsleerplan, werkten de beide organisaties samen om erkenning voor het bijzonder onderwijs te verkrijgen.

De scholenbond richtte zich aanvankelijk vooral op het eigen gezicht en de eigen plaats van de gereformeerde school. Gaandeweg kregen ook het opleiden van gereformeerde onderwijzers, de professionalisering van het onderwijzersberoep en de pedagogisch-didactische profilering steeds meer aandacht. Het GSO gaf de ”kleine luyden” die onderwijzer wilden worden financiële en pedagogische steun. In 1879 werd daartoe de Commissie Opleidingen ingesteld.

Eigen identiteit
Om het GSO organisatorisch en inhoudelijk nieuw elan te geven, werd de organisatie in 1906 omgevormd tot het Gereformeerd Schoolverband (GSV). Hoofdbestuurslid prof. dr. H. Bavinck wilde de scholen in pedagogisch opzicht op een hoger plan brengen en de identiteit versterken. Hij bepleitte de oprichting van kweekscholen, de instelling van een pedagogische bibliotheek en de uitgave van een pedagogisch tijdschrift, en dat alles op gereformeerde grondslag.

Bavinck legde het accent in de schoolopvoeding niet bij de cognitieve ontwikkeling, maar bij de wils- en gewetensvorming. Rosendaal diept de pedagogische ideeën uit zoals die in toespraken en artikelen naar voren kwamen ten tijde van Bavinck en diens ’opvolger’ J. Waterink.

Na de Eerste Wereldoorlog spande het GSV zich in voor het instellen van „een Leerstoel voor Gereformeerde Paedagogiek” aan de Vrije Universiteit in Amsterdam. Ten tijde van Waterinks hoogleraarschap kregen de vormgeving van de identiteitsgevoelige vakken en het instellen van eigen schoolvisitatie prioriteit.

Fusie
Na de Tweede Wereldoorlog richtte het schoolverband de blik naar buiten. In 1968 volgde een hereniging met de Vereniging voor Christelijk-Nationaal Schoolonderwijs (CNS) en de daarvan afgesplitste Vereniging voor Christelijk Volksonderwijs (CVO). Een groepje scholen dat daar niet voor voelde, richtte in 1969 het Verband van Scholen van Gereformeerde Belijdenis (VSGB) op. Het vroegere GSV maakt nu deel uit van de Besturenraad voor het protestants-christelijk onderwijs.

Volgens Rosendaal is het gedachtegoed van het GSV in de jaren tachtig en negentig van de achterliggende eeuw opnieuw ontdekt en gedeeltelijk in ere hersteld. Als voorbeelden daarvan noemt hij een publicatie uit 1992 waarin aandacht gevraagd werd voor de factor godsdienst in het onderwijs en de instelling van schoolvisitatiecommissies door de Besturenraad in 1994. Ook de „herontdekking” van het gedachtegoed van Bavinck en Waterink in reformatorische kring wordt aangestipt.

Deze dissertatie, die vooral een beschrijvend karakter draagt, biedt een helder doorkijkje van een eeuw gereformeerde schoolhistorie. De aanduiding ”aangestipt” past echter bij meerdere onderdelen van dit proefschrift. Met name de beschrijving van de naoorlogse periode en van de daarin plaatsgrijpende fusie van het GSV met andere organisaties is nogal globaal. Hoe vertaalden zich de enorme verschuivingen binnen de achterban, met name in de Gereformeerde Kerken, naar het onderwijs? Dat vraagt om een vervolgonderzoek.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer