Mengelmoes van muziekpsychologie
Titel: ”De Universele Bach, voor kenner en liefhebber”
Auteur: Kees van Houten
Uitgeverij: eigen beheer, Boxtel, 2006
ISBN 90 804141 6 6
Pagina’s: 256
Prijs: € 20,-; te bestellen bij Kees van Houten, tel. 0411-674641, e-mail: k.vanhouten@home.nl.
Velen zien Johann Sebastian Bach (1685-1750) als de kerkmusicus „in dienst van God”, een soort vijfde evangelist. Met dat „religieus aureooltje” wil Kees van Houten in zijn nieuwste boek, ”De Universele Bach”, afrekenen. Hij erkent dat dit wellicht bij velen wat ontnuchterend werkt, maar het wordt volgens hem tijd dat we de waarheid onder ogen durven zien. Kees van Houten is sinds jaar en dag druk in de weer met Bach. Samen met Marius Kasbergen publiceerde hij in 1985 een onderzoek naar de getallensymboliek in de muziek van deze componist, ”Bach en het getal”. Herdrukken verschenen in 1986 en in 1992.
Later volgde een exposé van de getallensymboliek in ”Die Kunst der Fuge” (1989). In de serie Van Taal tot Klank verschenen muziekpsychologische beschouwingen over het Orgel-Büchlein (1992), het Dritter Theil der Clavier Übung (1997), de Leipziger orgelkoralen (1997), de kruisvorm in de Matthäus Passion” (1998) en over de Hohe Messe (2002). Deze publicaties zijn doorspekt van getalsverhoudingen, getalsymbolen en retorische (stijl)figuren die de tekst muzikaal uitbeelden. Van Houten trekt ook al vele jaren het land door om voor kenners en liefhebbers zijn passie voor Bach te prediken.
”De Universele Bach voor kenner en liefhebber” is eveneens een mengelmoes van muziekpsychologische gedachten, getalsverhoudingen en getalsymbolen. In een aantal hoofdstukken grijpt de auteur terug op eerdere geschriften van zijn hand. Wel brengt hij steeds enkele nieuwe elementen voor het voetlicht. Stelde hij in de ”Kruisvorm van de Matthäus-Passion” ”Ich kenne des Menschen nicht” centraal, onderdeel van een recitatief, nu heeft hij ontdekt dat in een vroege versie van de Matthäus het al of niet aanwezig zijn van het koraal ”Ich will hier bei dir stehen” van essentiële betekenis is voor de kruisstructuur.
Verstokte atheïsten
Ik kan Van Houten echter niet volgen in zijn overtuiging dat Bach door het centraal stellen van de verloochening van Petrus een thema zou aansnijden dat ver uitstijgt boven de puur christelijk-theologische duiding van zonde en genade. Dat sommige orthodoxe christenen Bachs toonzetting van het lijdensverhaal zich zo hebben toegeëigend dat het niet echt mogelijk is ervan te genieten zonder de diepe betekenis ervan te verstaan, wijst hij van de hand. Van Houten noemt Bachs lijdensverhaal confessieoverschrijdend (beter is te zeggen overstijgend, AMA), een invalshoek die tot iedereen spreekt. Daarom zouden zowel orthodoxe christenen als verstokte atheïsten onder de indruk zijn van de Matthäus Passion.
Bachs muziek is volgens de auteur universeel van karakter. „Ze heeft een dwingende kracht. Ze raakt de mens tot in het diepst van zijn ziel, alsof zijn muziek de mens in contact brengt met zijn oerbron, met een oerecht en zuiver universeel religiositeitgevoel dat alle confessionele tegenstellingen overstijgt.”
Van Houten voert twee aspecten voor zijn stellingname aan. In de eerste plaats de oude pythagoreïsche en platonische denkbeelden, waarin heldere, logische en objectieve kosmische structuren, getalsverhoudingen en getalsymbolen en een universele beeldentaal een plaats innemen.
Als tweede aspect brengt de auteur de muzikaal-retorische principes naar voren waarin Bach bijna onuitputtelijk is. Hij geeft een prachtige retorische analyse van het openingskoor van de Matthäus Passion en van de diepe laag die verborgen ligt in het koraal ”Christum wir sollen loben schon”. Indrukwekkend!
Brief
Als een nieuw en belangwekkend inzicht brengt de auteur de brief ter sprake die Bach in 1730 aan zijn oude vriend Georg Erdmann in Danzig schreef. De componist schrijft Erdmann dat hij het als cantor van de Thomaskerk in Leipzig niet meer ziet zitten en dat hij met weemoed terugdenkt aan de mooie jaren aan het hof in Cöthen, de periode waarin hij alleen wereldlijke muziek componeerde. Bach vraagt zijn vriend of hij een geschikte betrekking voor hem weet.
Volgens Van Houten zou een en ander betekenen dat het Bach in wezen niet zo veel zou hebben uitgemaakt of hij nu een functie had als organist en/of cantor in dienst van de kerk of als kapelmeester aan een of ander hof. „De crisis die hij meemaakte in Leipzig moest wel tot een verminderde inzet voor de kerkmuziek leiden”, meent Van Houten. „Daartegenover staat dat Bach vanuit een grote plichtsbetrachting zijn wekelijkse taken als kerkmusicus bleef verzorgen.”
Vrijmaking
Van Houten gaat nog een stap verder. Bach zou zich gaandeweg steeds meer bevrijd hebben uit de knellende banden van de lutherse kerkelijke overheid. In het boek heet dat „een innerlijke vrijmaking op het gebied van levensbeschouwing en religieus gevoel.” Dat Bach het ambt van kerkmusicus als levensdoel beschouwde -„bij velen nog steeds de heersende opvatting”- kan daarom volgens Van Houten onmogelijk waar zijn.
Deze visie kan ik niet meemaken. Volgens Christoph Wolff moeten we Bachs brief niet al te letterlijk nemen (”Johann Sebastian Bach zijn leven, zijn muziek, zijn werk”, blz. 227). Dr. H. van der Linde is van mening dat Bach deze brief in een opwelling geschreven heeft. „We moeten er niet meer uit willen halen dan erin zit” (”Johann Sebastian Bach, een die de weg wijst”, blz. 93). Verder weerspreken Bachs aantekeningen in zijn eigen Bijbel de zienswijze van Van Houten.
En spreekt laatstgenoemde zichzelf niet tegen wanneer hij Bachs Hohe Messe een groots getuigenis noemt, niet alleen van een veelzijdige kunstenaar, maar ook van een religieus mens?
Dat Bach ten onrechte een religieus aureool krijgt toegedicht staaft de auteur vervolgens met parodieën in de Matthäus Passion. Voor niet minder dan tien onderdelen van deze passie heeft Bach eerder door hem gecomponeerde muziek gebruikt. Muziek die in deze passie een heel andere tekst kreeg (parodie). Bachs uitgangspunt bij het componeren van deze passion zou dan in zeer geringe mate van theologische aard geweest zijn. Van Houten: „We moeten hem dus absoluut niet zien als de muzikale verkondiger van het evangelie.” Ik denk dat er genoeg voorbeelden zijn op te diepen die deze zienswijze logenstraffen.
Getallen
Hoe kan het anders: ook het nieuwe boek wijdt uit over ”Bach en het getal”. Ongelooflijk wat Bach volgens Van Houten allemaal in en aan getallen verborgen heeft. Alleen al in zijn naam! Het getal 14 speelt wel een heel belangrijke rol. Bach (B=2, A=1, C=3, H=8) = 2+1+3+8 = 14. Zo heeft de Matthäus Passion 14 koralen, bevat het Weihnachtsoratorium 14 koralen en 14 aria’s, het Orgel-Büchlein 14 koraalbewerkingen voor de Kersttijd, 14 voor de Passie- en Paastijd en 14 voor de verschillende andere feestdagen. Van de 28 onderdelen van de Hohe Messe staan er 14 in D -dur en 14 in andere toonsoorten. En nog is het einde niet bereikt.
Ook in de dertig inventiones en sinfonia voor klavecimbel tovert Kees van Houten ingenieus verborgen getalstructuren te voorschijn. Zijn vindingrijkheid is ongekend. De rekensommetjes zien er vaak overtuigend uit. Uitroepen als „het kan niet anders zijn dat” of „er kan nauwelijks aan getwijfeld worden dat” en „een doorslaggevend argument is”, staan mij tegen. Laten de cijfers en feiten voor zichzelf spreken, denk ik dan. Ze verdienen het er kennis van te nemen.
Cijfers hebben iets onbarmhartigs. Wanneer ik vier getallen in mijn computer stop en er een selectie op loslaat, dan reikt het ding mij een kleine 6,5 miljard mogelijkheden aan waaruit ik kan kiezen. Anders gezegd: met cijfers valt iets altijd kloppend te maken.
Niettemin reikt Kees van Houten ook met dit boek weer een stuk verwondering aan. Men kan er met een glimlach van verwondering of met enig schouderophalen kennis van nemen. Waar niet aan voorbij mag worden gegaan en wat overblijft, is het ontroerende besef dat Johann Sebastian Bach het nageslacht muziek van een onmetelijke schoonheid heeft nagelaten. „Moge dit groeiende besef ons steeds meer troost schenken”, schrijft Van Houten. Bij die wens sluit ik me van harte aan.