Tegen de utopische revolutie het Evangelie
Prof. dr. G. C. den Hertog plaatste onlangs kritische kanttekeningen bij het adagium van Groen van Prinsterer, ”Tegen de revolutie het Evangelie”. Drs. Jelle Bijl voelt zich geroepen deze kritiek theologisch en historisch te weerleggen.
De titel ”Tegen de utopische revolutie het Evangelie” is bedoeld als explicitering van het adagium van Groen van Prinsterer: ”Tegen de revolutie het Evangelie”. Ze vormt een reactie op de Mr. G. Groen van Prinstererlezing van prof. dr. G. C. den Hertog op 30 mei (zie het RD van 31 mei). In de perceptie van Den Hertog is Groens adagium niet alleen door de tijd achterhaald, maar belemmerde het hem ook zijn eigen tijd te verstaan. Refererend aan eindexamenonderwerpen voor filosofie herijkt Den Hertog het adagium tot ”Tegen de utopie het Evangelie”. Als Groenonderzoeker en docent filosofie voel ik mij in dubbele mate geroepen deze presentatie theologisch en historisch te weerleggen.Problematisch
Den Hertog suggereert dat de eindexamenonderwerpen ”deugdethiek” en ”utopie” ’groeniaans’ gezien niet geactualiseerd kunnen worden. De hieraan ten grondslag liggende mens- en maatschappijbeschouwingen „raken aan” Groens revolutieleer, maar vormen als „openbaarwording van het ongeloof in stelselmatige vorm” niet de kern.
Maar is deze uitleg steekhoudend? Paul van Tongeren, auteur van het examencahier, problematiseert zijn eigen deugdethiek met filosofische vragen over essentialisme en optimisme. Door het christendom heeft de klassieke menselijke natuur een diepere dimensie gekregen, namelijk de boze wil. Voor een ’psychoanalyse’ van de Europese mens blijft het boek ”Ongeloof en Revolutie” van Groen een klassieker. Deugdethiek kan niet om de revolutie heen.
Nu kan Den Hertog tegenwerpen dat zijn theologische kritiek op Groen zich concentreert op de slechts marginaal aanwezige utopische mens en niet op de centrale kwade mens. Evangelie bij Groen betekent in wezen „de wet, het gezag in christelijk-historische zin.” Problematisch blijft dan echter dat Groen bewust het Evangelie en niet de wet tegenover de revolutie stelt.
Een betrouwbare uitweg uit dit dilemma wordt mijns inziens geboden in een tekst-met-tekstvergelijking: eenvoudigweg nagaan waar in Groens geschriften het begrippenpaar revolutie en Evangelie voorkomt en wat die inhoudt. Tientallen vindplaatsen kunnen naar mijn mening de toets van Den Hertogs kritiek doorstaan. Evangelie is bij Groen vervulde wet, proclamatie van Christus’ heerschappij aan de volkenwereld en als zodanig diametraal tegengesteld aan de autonome mensheid. Op gelovige aanvaarding volgt belofte, op ongelovige verwerping straf (”Handboek”).
Misverstaan
Den Hertogs herijking is gevolg van zijn misverstaan van het begrippenpaar ”ongeloof en revolutie”. De revolutie-idee, zo stelt Den Hertog, vormt geen principiële tegenstelling met het geloof. Dat is echter zijn eigen principiële en vooral theologische keuze.
Maar Groen zag in de revolutie-idee meer dan Den Hertog heeft laten uitkomen. Revolutie is naast opstand ook schepping, menselijke schepping welteverstaan. Juist in het Evangelie klonk voor Groen de blijde mare van Gods hérschepping door. Geloof en vernieuwing vormen zo het tegenbeeld van ongeloof en „omkering van denkwijs en gezindheid.”
Kortom, revolutie is ook „stelsel der perfectibiliteit.” Veelzeggend in dit verband acht ik het volgende citaat: „De mensch is zijn eigen God. De Godheid is het droombeeld zijner gedachten. Alleen op aarde, is de verloren hof van Eden te herwinnen. (…) Een andere maatschappij is noodig; een gebouw op anderen grond; eene omwenteling, die ten zegen voor de nakomelingschap zijn zal” (”Vrijheid, Gelijkheid, Broederschap”). Groens adagium sluit de utopie niet uit, maar juist in. Te interpreteren als ”Tegen de utopische revolutie het Evangelie”.
Monument
Een prominente rol in de Groenlezing krijgt het examencahier ”Utopie” van Hans Achterhuis toebedeeld. Voor de geboortestond van het nieuwe menstype rond 1500 heeft Groen inderdaad weinig oog gehad. Maar Achterhuis constateert ook een tweede verandering in het Europese utopische denken. Als ”uchronie” wordt het ”gouden tijdperk” in de achttiende eeuw naar de toekomst verplaatst. Utopische dromen manifesteren zich in politieke blauwdrukken, maar ook in de technische revolutie en bijgevolg in de sociale revolutie van de arbeiders.
Den Hertog heeft een punt wanneer hij stelt dat het Evangelie bij Groen voor de laatste utopie te weinig contouren krijgt. Het voert echter te ver Groen inzake de sociale kwestie gebrek aan mededogen te verwijten, voortkomend uit een eenzijdige toepassing van het Evangelie. Tegenweer biedt het volgende citaat: „Gij meent dat ik de krankheid niet voel, dat ik geen herstel wil. Ach, ik weet dat de gansche maatschappij krank is, ik begeer genezing en herstel; maar ik heb geen onvoorwaardelijk vertrouwen in de medicijnmeesters aan wie ik het ontstaan en de vererging der kwaal wijt.”
In de „omkering van denkwijs en gezindheid” heeft Groen inderdaad geen recht beluisterd, wel in de roep om hervorming van misbruiken. Overtuigd als hij ervan was dat het Evangeliemedicijn heilzamer zou uitwerken dan de utopische revolutie. Met de ”eeuw van uitersten” nog vers in het collectieve geheugen blijft Groens visie een monument tegen menselijke maakbaarheid.
De auteur is docent geschiedenis en filosofie aan het Wartburg College te Rotterdam-IJsselmonde en docent nieuwste geschiedenis aan de Lerarenopleiding Voortgezet Onderwijs (LVO) van Driestar educatief te Gouda. Hij bereidt een dissertatie voor over het Europabeeld van Groen van Prinsterer.