Opinie

Onevenwichtige uitslag door jongere stemmer

Minister Pechtold van Binnenlandse Zaken pleit voor stemrecht voor 16- en 17-jarigen. Daar zitten haken en ogen aan, aldus drs. F. A. J. Th. Kalberg.

6 June 2006 12:52Gewijzigd op 14 November 2020 03:49

In het RD van 3 juni wordt onder de kop ”Stemrecht voor 16- en 17-jarigen” aandacht geschonken aan het idee van minister Pechtold van Bestuurlijke Vernieuwing om de kiesgerechtigde leeftijd te verlagen van 18 naar 16 jaar.Met verwondering heb ik kennisgenomen van de zienswijze van prof. mr. J. D. Elzinga, hoogleraar aan de rijksuniversiteit van Groningen, die geen bezwaar heeft tegen het verlagen van de kiesgerechtigde leeftijd van 18 naar 16 jaar, omdat jongeren op zo vroeg mogelijk leeftijd politiek actief moeten zijn.

Bij de grondwetsherziening van 1972 is ten aanzien van de uitoefening van het actief kiesrecht voor het kiezen van de leden van de Tweede Kamer en de Eerste Kamer der Staten-Generaal bepaald dat de door de wet te bepalen leeftijd niet beneden de leeftijd van 18 jaar mag zijn gelegen (artikel 90).

Bij de grondwetsherziening van 1983 is de leeftijd van 18 jaar niet meer als benedengrens voor de wetgever in de Grondwet neergelegd (artikel 54), maar als een directe vaststelling van de kiesgerechtigde leeftijd.

Meest juist
Door Kamerlid Van der Spek (PSP) was een amendement ingediend, strekkende tot verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd tot 16 jaar. Van regeringswege is bij die gelegenheid gesteld dat voor de uitoefening van het actief kiesrecht vereist is dat men ten minste een globaal inzicht heeft in de politieke verhoudingen in Nederland en in de doeleinden die de verschillende politieke partijen nastreven, zodat een gemotiveerde keuze mogelijk is.

De vraag is dus op welke leeftijd mag worden aangenomen, dat dit inzicht in het algemeen in voldoende mate aanwezig is. Bij de grondwetsherziening van 1972 en de daarop volgende wijziging van de Kieswet is die vraag onder ogen gezien en is geconcludeerd dat een leeftijd van 18 jaar als het meest juist moet worden aangemerkt.

De kiesgerechtigde leeftijd van 18 jaar past ook bij de regelgeving in de ons omringende landen. Het is ook meestal de leeftijd waarop het voortgezet onderwijs, het secundair onderwijs bij velen, wordt beëindigd. Zij gaan dan aan het werk en betalen belasting. Op die leeftijd moeten zij volwaardig kunnen meespreken.

Bovendien is de 18-jarige leeftijd voor jongeren tevens de huwelijksgerechtigde leeftijd (art.31, lid 1, van Boek 1 Burgerlijk Wetboek), terwijl men op die leeftijd tevens meerderjarig is.

Naar mijn stellige overtuiging zijn er overwegende bezwaren tegen een eventuele verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd tot 16 jaar. Bij de 16- en 17-jarigen kan nog niet gesproken worden van een stabiele keuze. De jongeren in deze leeftijdsgroepen staan ook bepaald niet te dringen om het actief kiesrecht te verwerven, om van het passief kiesrecht nog maar geheel niet te spreken.

Voor regeren en besturen is een zekere ervaring en psychische rijpheid vereist. Bij de uitoefening van het actief kiesrecht gaat het om het controleren van de regering en de volksvertegenwoordiging, zodat die ervaring en rijpheid daarom ook hier vereist zijn.

Staatsbeleid
Naar mijn menig dient de kiesbevoegdheid te steunen op de volgen de twee onderstellingen. Ten eerste moet bij de kiezer een zekere vaste overtuiging bestaan omtrent de beginselen van staatsbeleid, waardoor het geluk, de welvaart, de bloei van het land en allen die het bewonen kunnen worden bevorderd.

Ten tweede moet de kiezer ervan overtuigd zijn dat hij de verplichting heeft om die beginselen te verwezenlijken door de uitoefening van zijn kiesrecht.

De levensomstandigheden in staat en maatschappij worden in sterke mate beïnvloed door de wijze waarop van de kiesbevoegdheid gebruik wordt gemaakt. Als die bevoegdheid eenmaal is verleend, kan deze moeilijk weer worden teruggenomen.

Bovendien is het niet onwaarschijnlijk dat de deelname van de 16- en 17-jarigen aan de periodieke verkiezingen voor de Tweede Kamer zou kunnen leiden tot een onevenwichtige stembusuitslag, terwijl wanneer een groot deel van die 16- en 17-jarigen wegens politieke onverschilligheid niet aan de verkiezingen zouden deelnemen, dit tot gevolg zou hebben dat een groot aantal restzetels zou ontstaan, wat bepaald niet wenselijk is.

Naar mijn oordeel bestaan er voor de door minister Pechtold beoogde leeftijdsverlaging geen overtuigende argumenten en zijn die ook niet door hem aangevoerd.

Voorts gelden in feite voor het actief en passief kiesrecht dezelfde eisen en dus ook dezelfde kiesgerechtigde leeftijd van 18 jaar (artikel 56 Grondwet). Het zou bepaald absurd zijn indien in samenhang met de verlaging van de kiesgerechtigde leeftijd voor de uitoefening van het actief kiesrecht ook de vereiste leeftijd om lid van de Staten-Generaal te kunnen zijn tot de 16-jarige leeftijd zou worden verlaagd.

De auteur is deskundige op het gebied van staatsrecht.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer