Verbalisme (II)
Op mijn vorige column over verbalisme kwamen indringende reacties. Daarom pak ik het onderwerp nog een keer op.
Ik wees toen op het gevaar van verbalisme in orthodoxe kring: het veelvuldig gebruik van orthodoxe woorden zonder dat de geestelijke realiteiten hierachter aanwezig zijn. Het zoeken van vleselijke zekerheid in vertrouwde klanken.De remedie is een terugkeer -dóór onze woordenbrij heen- naar de bron. Dat is een terugkeer naar het eenvoudige Evangelie en een geestelijke oriëntatie op de verzoening in Christus.
Wat betekent deze terugkeer? Wie terugkeert naar de bron, moet tegen de stroom in zwemmen. Bovendien eindigt deze terugkeer in een stal. Leven met Christus is geen garantie voor een succesvol leven. Het is het lot van de schapen van de kooi van Christus om in de wereld geschoren te worden.
Terugkeren naar het eenvoudige Evangelie betekent primitief geloven. Dat is ooit treffend verwoord door Dietrich Bonhoeffer. Bonhoeffer was zeker niet in alle opzichten een van ons, maar wie zijn navolgende brief overdenkt, wordt geestelijk wijzer. Hij schreef deze brief aan een vriend en verklaarde zijn levensgeheim:
„Ik wil je nu ook heel persoonlijk zeggen: sinds ik geleerd heb, de Bijbel zo te lezen -en dat is nog niet zo lang geleden- wordt zij mij dagelijks een groter wonder. Ik lees haar ’s morgens en ’s avonds, dikwijls ook nog overdag, en iedere dag sla ik een tekst op, die ik voor een hele week gekozen heb, en probeer er geheel in te verzinken, om de tekst duidelijk te horen. Ik weet, dat ik zonder dit niet meer echt zou kunnen leven. En zeker niet meer echt zou kunnen geloven. Dagelijks wordt mij meer duidelijk, wat eens een raadsel was.
Wij blijken steeds nog te blijven staan bij de buitenkant. Toen ik vandaag in Hildesheim weer eens middeleeuwse kunst zag, werd mij plotseling duidelijk, dat de mensen toen veel meer van de bijbel begrepen. En dat onze voorvaders in hun geloofsconflicten niets anders hadden en wilden hebben dan de bijbel, en dat zij door dit boek onafhankelijk en standvastig geworden zijn tot een echt leven in het geloof, is toch ook iets, dat te denken geeft. Het zou, geloof ik, van oppervlakkigheid getuigen te zeggen, dat sedertdien alles heel anders geworden zou zijn. De mensen en hun noden zijn beslist dezelfde gebleven. En de bijbel antwoordt op deze noden vandaag de dag niet minder dan toen. Dat mag dan een zeer primitieve zaak zijn. Maar je weet niet, hoe blij je bent, wanneer je de weg naar deze primitieve zaken weer hebt teruggevonden na in zo menige theologie het spoor te zijn bijster geraakt.
Wat het geloof betreft zijn wij, dacht ik, altijd even primitief. Over een paar dagen is het Pasen. Met vreugde zie ik daarnaar uit. Maar geloof je soms, dat iemand onder ons van zichzelf uit de onmogelijke dingen die in de evangeliën bericht worden, zou kunnen en willen geloven, wanneer ze niet in de bijbel stonden? Simpelweg het Woord als Gods waarheid, waarvoor Hij borg staat. Opstanding, dat is toch geen gedachte die voor zichzelf spreekt? Ik bedoel het natuurlijk zoals de bijbel het bedoelt - als opstanding uit de echte dood (niet uit de slaap) tot het echte leven, uit verre-zijn-van God en de godloosheid tot het nieuwe leven met Christus in God. God heeft gezegd - en wij weten het door de bijbel: Zie, Ik maak alle dingen nieuw. Dat heeft Hij waargemaakt in Pasen.
Wij staan dus voor de beslissing, of wij dit woord van de bijbel willen vertrouwen of niet, of wij er ons door willen laten vasthouden, als door geen ander woord in leven en in sterven. En ik geloof, dat wij eerst dan echt blij en rustig kunnen worden, wanneer wij deze beslissing hebben genomen.”
auteur is beleidsmedewerker van de SGP-fractie in de Tweede Kamer.