Autonomie scholen beperkter
De Onderwijsraad presenteerde woensdag een verkenning over de toekomst van artikel 23 van de Grondwet, dat handelt over de vrijheid van onderwijs. De raad prikt daarin een aantal mythes door, maar komt ook met suggesties die verstrekkende gevolgen kunnen hebben.
In de afgelopen jaren hebben D66, GroenLinks en PvdA herhaaldelijk gezegd dat het christelijk basisonderwijs de oorzaak is van het bestaan van witte en zwarte scholen. Het bijzonder onderwijs zou door het recht dat het heeft om leerlingen te weigeren, verhoudingsgewijs meer witte leerlingen aannemen. Daardoor zit het openbaar onderwijs opgezadeld met de zwarte achterstandsleerlingen.
Op verzoek van minister Hermans van Onderwijs is de Onderwijsraad diep in de materie gedoken. Een commissie onder leiding van prof. mr. B. P. Vermeulen, hoogleraar staats- en bestuursrecht aan de VU in Amsterdam en hoogleraar onderwijsrecht in Nijmegen, heeft onderzocht of het huidige artikel over de vrijheid van onderwijs in de toekomst wel houdbaar is.
Van de vooronderstelling dat de scheiding tussen wit en zwart verloopt langs de lijnen van bijzonder en openbaar, klopt niets, schrijft de Onderwijsraad. Er zitten verhoudingsgewijs weliswaar meer leerlingen van allochtone afkomst op openbare scholen, maar in absolute aantallen volgen er meer zwarte leerlingen bijzonder onderwijs. De oorzaak dat er witte en zwarte scholen zijn, ligt veel meer in de plaats waar de school is gevestigd en aan de keuze die ouders maken voor een school.
Een school in een wijk met veel allochtone leerlingen is anders gekleurd dan een school in een witte wijk. Bovendien maken ouders in de meeste gevallen zelf de keus waar ze hun kind naar school sturen. Verreweg de meeste bijzondere scholen weigeren geen leerlingen. Bovendien hanteren ook openbare scholen toelatingscriteria, bijvoorbeeld op postcode. Soms willen ze de school ook niet laten groeien en verwijzen ze leerlingen door naar andere scholen.
De suggestie die PvdA, GroenLinks en D66 herhaaldelijk deden om scholen te verplichten alle kinderen op te nemen die zich aanmelden, verwijst de raad met zoveel woorden naar de prullenbak. „Versterking van het keuzerecht van ouders werkt contraproductief”, aldus Vermeulen woensdag in een toelichting. De vlucht van witte ouders uit zwarte wijken zal er onder meer door toenemen.
De suggestie om het bijzonder onderwijs af te schaffen, zoals minister Van Boxtel suggereerde, wordt door de Onderwijsraad ook niet gesteund. Voor de raad staat de essentie van het artikel niet ter discussie. Het zou ook in strijd zijn met internationale normen, die erkennen dat particulieren gerechtigd zijn om eigen bijzondere scholen op te richten, zo legde Vermeulen uit. Het huidige stelsel zorgt voor „pluriformiteit, dynamiek en beheerste concurrentie.”
De Onderwijsraad ziet wel een achterliggend probleem, namelijk dat er scholen zijn met veel achterstandsleerlingen en scholen die die niet hebben. Soms verloopt die scheiding via wit/zwart, maar er zijn ook Nederlandse leerlingen met leerachterstanden. Deze groepen hebben baat bij een mix met leerlingen zonder achterstanden. Dat is goed voor de (taal)ontwikkeling van het kind met achterstanden.
De Onderwijsraad ziet daarom „wel een mogelijk perspectief voor een gemeentelijk spreidingsbeleid” dat is gebaseerd op achterstanden. Deze suggestie kan verstrekkende gevolgen hebben. De raad schrijft dat ook in het rapport. Als gemeenten mogen bepalen naar welke school leerlingen moeten gaan, hebben ouders geen recht meer om te kiezen op welke school ze hun kind aanmelden. Bovendien is het ook gedaan met de autonomie van scholen op het punt van toelating. Het keuzerecht van ouders en het toelatingsbeleid zijn vanouds twee belangrijke onderdelen van de vrijheid van onderwijs. De regeling zal verder leiden tot een aanzienlijke bureaucratie op gemeentelijk niveau.
De regeling zou ook voor grote problemen kunnen zorgen op scholen die nu op basis van hun grondslag een strikt toelatingsbeleid hanteren. Dat is ongeveer 5 procent van het scholenbestand. Die hoeven niet mee te doen, vindt de Onderwijsraad. Maar daardoor komen deze scholen wel in een uitzonderingspositie terecht. De raad signaleert dat niet als een probleem.
Overigens vindt de raad niet dat strikt religieuze scholen als overtollige ballast beschouwd moeten worden. „Ze dragen bij aan de verscheidenheid in de samenleving.” De mythe dat deze scholen een gevaar zouden vormen, prikt de raad dan ook door. Als dat wel het geval zou zijn, moet de overheid voorschriften stellen. Die kunnen echter strijdig zijn met de vrijheid van inrichting.
Hoewel de raad op al de genoemde punten geen definitieve eigen keuzes maakt -het gaat uiteindelijk om een verkenning-, zullen de voorzetten door de politiek zeer waarschijnlijk op termijn worden opgepakt. Het onderwijs moet daarom rekening houden met een verdergaande beperking van de autonomie.