Cultuur & boeken

De goede zoon spelen

Titel: ”Het jaar dat mijn vader stierf”
Auteur: Rob van Essen
Uitgeverij: Atlas, Amsterdam, 2006
ISBN 90 450 1284 7
Pagina’s: 285
Prijs: € 18,50.

17 May 2006 14:44Gewijzigd op 14 November 2020 03:45

De schrijver Rob van Essen verloor een paar jaar geleden zijn vader, maar raakte hem niet kwijt. In ”Het jaar waarin mijn vader stierf” roept hij de auteur van ”Het hol op de hei” postuum ter verantwoording. Rob is met zijn veertig jaar nog altijd niet volwassen en dat is de schuld van zijn vader. „Gebrek aan zelfreflectie heeft hem door het leven geholpen, zíjn leven dan.” In het kielzog van auteurs als Maarten ’t Hart, Robert Haasnoot en Jan Siebelink doet Rob van Essen (1963) een vertwijfelde poging om met zijn opvoeding in een orthodox-christelijk gezin in het reine te komen. Eerder schreef hij de roman ”Kwade dagen”, waarin hij terugkeerde naar het stadje Rijssen, waar hij zijn jeugdjaren doorbracht. In dat boek verkruimelde hij het bevindelijk gereformeerde milieu dat hem, hoe dan ook, heeft gestempeld.

”Het jaar waarin mijn vader stierf” is geen roman, maar een autobiografisch boek gevuld met dagboekachtige notities. Een beetje vergelijkbaar met ”Het verzet” van Harmen Wind of ”Asbestemming” van A. F. Th. van der Heiden.

De hoofdstukken dragen de twaalf maanden als titels. De vader is de man met wie de zoon een rekening heeft te vereffenen, maar die tóch zijn vader is. Van Essen beschrijft wat zich zoal in dat jaar afspeelt, met als rode draad het stervensproces van zijn vader en de herinneringen die dat bij hem oproept.

Als jongen wilde Rob predikant worden, dat was logisch. „Het was vreemd dat niet iederéén dominee wilde worden. Moesten we alle ongelovigen dan maar de hel laten gaan?” Nu hij zelf als ongelovige in het leven staat, kijkt hij meewarig terug op die tijd. En toch kan hij het niet nalaten „de goede zoon” te spelen. Typerend is zijn afkeurende opmerking over het „superioriteitsgevoel tegenover mensen die nog wel in beperkende, streng omschreven dogma’s geloven”, een gevoel dat hij uit ervaring kent en omschrijft als „gesublimeerde retroactieve zelfhaat.”

Maar tegelijk beschouwt Van Essen zichzelf op een irritant-vanzelfsprekende manier als verlicht met alle bijbehorende „intellectuele twijfels en rationalisaties” die geloven nu eenmaal onmogelijk maken. In ieder geval neemt Van Essen de vraag niet in overweging wat er zou zijn gebeurd wanneer hij een heel andere opvoeding had gekregen. Dat zou een confronterende vraag voor hemzelf, maar vooral voor opvoeders zijn geweest.

Godloos tijdperk
Want uit Van Essens boek blijkt op een onthutsende manier dat ouders brokken kunnen maken wanneer ze, zeker op godsdienstig gebied, niet laten mérken dat het hun ernst is met de opvoeding. Hoe goedbedoeld ze die ook ter hand hebben genomen. Dat Van Essens ouders na een „godloos tijdperk” terugkeerden naar de kerk van hun jeugd, de Gereformeerde Gemeenten, kan de zoon nog altijd niet bevatten. „In 1967 terugkeren naar de kerk? Zullen er ooit twee mensen zijn geweest die de tijdgeest minder aangevoeld hebben dan mijn ouders op dat moment?”

Maar het is niet de stap als zodanig die verwarring bij Van Essen oproept. Het feit dat de nieuwe koers kennelijk -dat beeld roept Van Essen tenminste op- niet van hárte werd ingeslagen, brengt een fundamenteel gevoel van onzekerheid bij de zoon teweeg. „Dat mijn vader terugkeerde naar de kerk was niet vanwege zijn kinderen; met onze geloofsopvoeding heeft hij zich nooit beziggehouden, en tekenen van vroomheid vielen bij hem niet in goede aarde.” Dat klinkt als een aanklacht. Van Essen herinnert zich dat zijn broer eens door zijn avondgebedje zat heen te zingen. Toen hij zich daarover beklaagde, riep zijn vader naar boven: „Bidden? Je hoeft toch niet de hele avond te liggen bídden?” Ik werd daar toen heel stil van, weet Van Essen nog. „Alsof de wereld opeens uitgebreid was met ruimtes en mogelijkheden waarvan ik het bestaan niet wilde weten.”

Intussen blijkt dat Van Essen zijn vader nooit echt heeft kunnen doorgronden. Zijn boek is een poging daartoe, of misschien eerder een soort zelfrechtvaardiging voor het feit dat dat nooit is gelukt. „Gebrek aan zelfreflectie heeft hem door het leven geholpen, zíjn leven dan - het heeft hem waarschijnlijk tegelijkertijd dat leven bezorgd. Uiteindelijk is hij een raadsel, misschien geen groot raadsel, maar toch. Gebrek aan zelfreflectie en gebrek aan inlevingsvermogen, daar word je ongrijpbaar door, zowel voor jezelf als voor anderen: een glad oppervlak zonder handvat, zelfs geen aanknopingspunt. Dan had je die zelf moeten maken, denk je daar dan achteraan, maar moet er per se een moraal volgen?”

Mokken
Die laatste toevoeging typeert Van Essen. Hij is nu eenmaal geworden wie hij is, hij heeft zijn best gedaan. Maar aan zichzelf werken? Van Essen ontpopt zich als een puber van veertig, die mokkend vooral met zichzelf in de knoop zit. Zijn onzekerheid (of: zijn behoefte om een goede zoon te zijn) manifesteert zich voortdurend in allerlei relativerende opmerkingen. Over de zelfreflectie die hij bij zijn vader node miste, schrijft hij op een ander moment: „Juist mensen die van zelfanalyse houden, kennen zichzelf doorgaans opvallend slecht” en: „Zelfanalyse is een mooi woord voor zelffascinatie.”

Ook op andere terreinen laat die merkwaardige onzekerheid zich gelden. Als Van Essen de schrijver vergelijkt met iemand die een caféruit beschildert („Hij staat in het café en de letters die hij op de binnenkant van de ruit schildert kunnen de mensen buiten beter lezen dan hijzelf”), dan voelt hij zich gedrongen er tussen haakjes aan toe te voegen: „Over dit soort vergelijkingen moet je niet te lang nadenken want dan klopt er helemaal niks meer van.” Ook een mooie: „Ik houd niet van woordspelingen, maar zou er een Grace Kellybiografie bestaan die ”Amazing Grace” heet?” Of deze: „Druk aan het werk, en hoe aanstellerig het ook klinkt: het is niet de tijd om zonder pen en papier van huis te gaan.” Kortom, Van Essen sublimeert het verontschuldigend schrijven.

Overbodig
Erger zijn de psychologische, literaire en filosofische beschouwingen waarmee Van Essen te pas en te onpas het verhaal kruidt, maar die hij vervolgens weer ontkracht. Toppunt is de opmerking, waarmee hij zijn eigen boek voor overbodig verklaart: „Wat willen schrijvers die zichzelf willen uitdrukken? Ze willen hun lezers lastigvallen met hun levensverhaal, hun ontwikkeling, hun ziektegeschiedenis, hun veronderstelde gelijk en allerlei andere onbelangrijke details uit hun clichématig bestaan.” Maar daarmee doet hij zichzelf onrecht, want Van Essen stemt, ondanks alles, wél tot nadenken.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer