Glasheldere adviezen vanuit de studeerkamer
Titel:
”Meesters van de welvaart. Topeconomen over Nederland”
Auteur: Harry van Dalen en Frank Kalshoven (red.)
Uitgeverij: Balans, Amsterdam, 2002
ISBN 90 5018 575 4
Pagina’s: 232
Prijs: € 16,50. Economie is geen wetenschap van ijzeren wetmatigheden. Maar soms zouden de beoefenaars ervan wel eens wensen dat hun inzichten onverdund doorsijpelden in de maatschappij. ”Meesters van de welvaart” laat zien hoe aantrekkelijk deze optie kan zijn én hoe nodig de filters van de politiek toch blijven.
„Het lijkt soms wel eens of er een politieke premie staat op slechte economische argumentatie”, verzuchten H. van Dalen en F. Kalshoven in het eerste hoofdstuk. Onder hun redactie stelden veertien topeconomen rechtstreeks vanuit hun studeerkamer een beleidsadvies op. Het resultaat is een bundel ongefilterde bijdragen voor de aanpak van problemen als files, krapte op de woningmarkt en onhanteerbare staatsmonopolies.
Dat de bijdragen van de meesters van de welvaart geen „aangelengde polderpraat” zijn, is al snel duidelijk. Elk hoofdstukje heeft zijn eigen kleur, is in meer of mindere mate concreet of toegankelijk. Zo staat een theoretische beschouwing van E. Bartelsman (Universiteit van Amsterdam) over het meten van productiviteit naast een uiterst vermakelijk geschreven fabel van M. Canoy (Centraal Planbureau) over de veiling van de UMTS-frequenties.
Hoe verhelderend een advies kan zijn, voordat dit eerst door de mangel van een dozijn ambtelijke commissies gaat en vervolgens in handen van een politicus onherkenbaar van kleur verschiet, blijkt uit het hoofdstuk ”Iedereen een eigen huis”. In enkele pagina’s schetst P. Eichholtz (Maastricht Universiteit, Universiteit van Amsterdam) een onthutsend beeld over het beleidsmatig stimuleren van het eigenwoningbezit.
Huizenprijzen
Een mix van instrumenten als hypotheekaftrek, eigenwoningforfait, overdrachtsbelasting en individuele huursubsidie in combinatie met een terughoudend grondbeleid heeft één tastbaar resultaat. De maatregelen die de politiek neemt, zijn onderling strijdig of pakken averechts uit. Intussen zijn de huizenprijzen naar astronomische hoogten gestegen. „Dat betekent helaas niet dat het consistent is”, vat Eichholtz het beleid van afgelopen tientallen jaren samen.
Als de overheid het eigenwoningbezit wil stimuleren, moet er volgens hem meer aandacht komen voor de aanbodkant van de markt. Om dat te bereiken stelt hij voor het overheidsbeleid op drie pijlers te stoelen. Kortweg zijn dat vereenvoudiging van het woud aan stimuleringsmaatregelen, een ruimhartiger ruimtelijkeordeningsbeleid en het bevorderen van de verkoop van woningen die nu in handen zijn van coöperaties. Een glashelder advies vanuit de studeerkamer.
Maar Eichholtz moet natuurlijk wel beseffen dat zijn advies niet zomaar kan worden doorgevoerd. Beste man, dat gaat zo maar niet! Beseft u wel hoe gevoelig de discussie over de aftrek van de hypotheekrente ligt? En als de huursubsidie wordt afgeschaft, hoeveel promille gaan de minima, die toch al geen kans maken op een koopwoning, er op achteruit? Bovendien, in een tijd van dreigende begrotingstekorten is de opbrengst van de overdrachtsbelasting toch onmisbaar?
Kortom, dat de politiek vroeg of laat toch weer om de hoek komt kijken, is een even onontkoombaar als logisch gegeven. Nu is het allesbehalve de bedoeling van de bundel, wetenschappers het alleenrecht te geven. Wat een bijdrage als die over het stimuleren van het woningbezit wel aantoont, is de waarde die een deugdelijke economische onderbouwing heeft bij het voeren van een politieke discussie.
Zo zou het voor een partij aantrekkelijk kunnen zijn in een verkiezingsprogramma voor te stellen de aftrek van de hypotheekrente tot een maximum te beperken, in de hoop dat de huizenprijzen dan wel zullen dalen, waardoor ook voor huishoudens met een enkel inkomen een koophuis betaalbaar wordt. Een willekeurige econoom kan vertellen dat deze lineaire reeks van oorzaak en gevolg een sprookje is. Een willekeurige andere econoom kan vertellen dat het toch zo’n gekke gedachte nog niet is.
Volksgezondheid
Moeten die economen dan maar in hun torens blijven? Beleidsmakers kunnen hun verhalen immers moeilijk op waarde schatten, schrijven Van Dalen en Kalshoven. Toch niet. „Het publieke debat moet zo worden georganiseerd, dat alle kanten van een onderwerp worden belicht en dat zoveel mogelijk relevante informatie te berde wordt gebracht. De pleidooien vóór en tegen een besluit moeten zo worden gepresenteerd, dat een lekenjury een oordeel kan vellen.”
Want laat één ding duidelijk zijn, het oordeel behoort de beleidsmakers toe. De bijdrage over volksgezondheid van H. Bleichrodt (Erasmus Universiteit) maakt dat pijnlijk duidelijk. Vraag een econoom of een longtransplantatie van een vijftigjarige vrouw óf een behandeling tegen astma bij een tienjarige jongen de voorkeur heeft, en hij komt met een model. In dit geval met Quality-Adjusted Life-Years (QALY), ofwel het aantal levensjaren aan de kwaliteit ervan gerelateerd.
Als het QALY-model eenmaal verfijnd genoeg is, kan naadloos worden berekend of een ingreep de moeite (kosten) waard is of niet. Mijnheer is 67 jaar oud en hij wenst een heupoperatie? Sorry, uw QALY-ratio rechtvaardigt deze ingreep niet. Economisch valt er geen speld tussen te krijgen. Sterker, de econoom spiegelt de politicus voor dat deze eindelijk een helder handvat krijgt voor het verdelen van de middelen in de gezondheidszorg.
Aan ieder mensenleven hangt een afstandelijk prijskaartje. „Een economische analyse zou pleiten voor het gebruik van onderscheid naar leeftijd in de verdeling van de zorg. En waarom ook niet?” vraagt Bleichrodt zich af. Hij kent het antwoord. „De politiek zal uiteindelijk de beslissing moeten nemen.”