Geef hbo ruimte voor ontwikkelen master
Is de kritiek op de hbo-masters die de laatste tijd te horen is, terecht? Drs. A. W. van Vugt en drs. J. A. Verkerk-van de Lagemaat stellen dat nuancering op zijn plaats is. Volgens hen willen veel hogescholen juist masters starten om de hbo-opleidingen een extra kwaliteitsimpuls te geven.
De hbo-master ligt onder vuur. Onlangs uitte prof. dr. F. Leijnse, lector kenniscirculatie aan de Hogeschool Utrecht, kritiek op de scheiding tussen academische masteropleidingen van universiteiten en de professionele masters van hogescholen. Deze scheiding zou kunstmatig zijn en zou ertoe leiden dat met name de hbo-masters kwalitatief onder de maat blijven. „Er ontstaan te vaak en te veel masters die commerciële vluggertjes zijn.”Het Interstedelijk Studenten Overleg (ISO) stelde de wildgroei aan masters aan de orde. Mede doordat de mastertitel niet beschermd is, bieden universiteiten, hbo’s en particuliere instellingen steeds meer masteropleidingen aan. Het ISO ontwikkelde zelfs een ISO-masterplan om de problemen rondom de master aan te kunnen pakken.
Verdieping en verbreding
Is de kritische houding ten opzichte van de hbo-master terecht? Enerzijds wel, anderzijds is enige nuancering op zijn plaats, want bij diverse hogescholen -bijvoorbeeld bij de Christelijke Hogeschool Ede (CHE)- wordt hard gewerkt aan de ontwikkeling van goede hbo-masters en is daar ook een inhoudelijke visie voor.
Het onderscheid tussen universitaire en hbo-masters is positief. Tijdens het onlangs gehouden jaarcongres van de HBO-raad stelde PvdA-leider Bos terecht dat studenten met een hbo-bachelordiploma in een hbo-master beroepsgeoriënteerde verdieping en verbreding vinden. In deze koppeling met de beroepspraktijk ligt de meerwaarde van een hbo-master ten opzichte van de academische, universitaire master.
Deze gedachte wordt ondersteund door de Nederlands-Vlaamse Accreditatieorganisatie (NVAO), die in het beoordelingskader dezelfde eisen stelt aan het niveau van een hbo-master en dat van een wo-master, maar wél onderscheid maakt tussen de oriëntatie van de beide varianten. Een hbo-master moet opleiden tot zelfstandig en/of leidinggevend beroepsbeoefenaar, dan wel tot een beroepsprofessional die kan functioneren in een multidisciplinaire omgeving waarvoor de betreffende hbo-opleiding opleidt. Een wo-master dient op te leiden tot zelfstandig wetenschappelijk onderzoeker of tot een beroepsprofessional die multi- en interdisciplinaire vraagstukken kan oplossen in een beroepspraktijk waarvoor een universitaire opleiding opleidt.
Onbegrijpelijk
Dat de overheid op dit moment ook een financiële scheiding tussen universitaire en hbo-masters hanteert, is onbegrijpelijk. Hogescholen kunnen sinds de invoering van het bachelor-masterstelsel in 2002 zelfstandig masteropleidingen ontwikkelen, maar zij ontvangen daar geen bekostiging van de overheid voor. De kosten komen daardoor volledig voor rekening van de studenten.
Dit heeft tot gevolg dat de hbo-masters worden ondergebracht bij de commerciële activiteiten van hogescholen en dat de kosten voor de studenten vaak vele malen hoger zijn dan de studiekosten voor studenten aan een universiteit, anders is de opleiding niet rendabel. Innovatie en kwaliteitsverbetering bij hogescholen wordt hierdoor tegengehouden, terwijl het ministerie van OCW deze zaken toch juist voorstaat. Het ministeriële pleidooi voor meer toegepast onderzoek en meer kennistransfer binnen hogescholen heeft daarom letterlijk en figuurlijk iets goedkoops.
Een ander aspect is dat hogescholen door het feit dat ze geen bekostiging ontvangen voor hun masters beperkt worden in het verdiepen en verbreden van hun eigenheid, terwijl OCW een voorstander is van heldere en onderscheiden profielen van hogescholen. Een hogeschool wil masters ontwikkelen die zijn profiel onderstrepen en dat is meestal op terreinen die universiteiten links laten liggen. Een hogeschool met een christelijke identiteit wil juist masters aanbieden die samenhangen met die christelijke identiteit. Deze masters worden elders niet aangeboden.
De sterke toename van het aanbod van masteropleidingen is een gevaar, omdat op dit moment studenten wellicht door de bomen het bos niet meer zien. Duidelijke voorlichting door de overheid en door de hogescholen is een vereiste. In deze voorlichting zal ook aandacht aan de kwaliteit van de masteropleidingen moeten worden geschonken. De accreditatie van de hbo-master door de NVAO kan het keurmerk worden. Het is in het belang van studenten en ook van de arbeidsmarkt dat een onafhankelijk orgaan voorziet in kwaliteitscontrole, waardoor duidelijk is wat de waarde van het masterdiploma is. De mastertitel dient beschermd te worden en alleen studenten die een door de NVAO geaccrediteerde master hebben afgerond zouden de titel master moeten mogen dragen.
Lectoraat
Dat hbo-masters op dit moment onder de maat blijven is het probleem van hogescholen zelf. Wanneer zij zichzelf serieus nemen en een goede accreditatie nastreven, moet dit geen probleem zijn. Veel hogescholen, ook de CHE, willen juist masters starten om de hbo-opleidingen een extra kwaliteitsimpuls te geven. Naast het geven van onderwijs richten hogescholen zich steeds meer op het uitvoeren van onderzoek en het uitwisselen van kennis met het bedrijfsleven. Het lectoraat speelt hierbij een belangrijke rol.
Deze ontwikkeling zorgt ervoor dat hogescholen wel degelijk in staat moeten zijn om onderwijs op masterniveau aan te bieden. De aanwezigheid van een master, gekoppeld aan lectoraten, moet garant staan voor een goede kenniscirculatie, zowel intern als met het bedrijfsleven in instellingen. Zo is bijvoorbeeld de master contextuele hulpverlening van de CHE bedoeld voor mensen die met beide benen in de hulpverlening staan en die een hbo-diploma op dat terrein hebben (maatschappelijk werk en dienstverlening (mwd) of sociaal pedagogische hulpverlening (sph)). Voor een hbo-master worden kwalitatief goede docenten aangetrokken, als die nog niet in huis zijn. Een van de eisen die hogescholen kunnen stellen met betrekking tot de masteropleidingen is dat het onderwijs alleen wordt verzorgd door docenten die zelf een opleiding op masterniveau hebben afgerond.
De auteurs zijn respectievelijk manager marketing, communicatie en studentzaken en medewerkster onderwijs en kwaliteitszorg van de Christelijke Hogeschool Ede (CHE).