Zuinig zijn op de dominee
Het verhaal is bekend. Als de storm op zee voorbij was, ging de dominee in vissersdorpen de huizen langs. Op zijn schouders rustte de taak om te gaan vertellen welke vissers tijdens de storm op zee waren gebleven. Als de dominee dan een bepaald huis voorbijging, slaakte men daar een zucht van verlichting: „Gelukkig, de dominee gaat voorbij!” Dat wil zeggen: „Uit ons gezin is niemand omgekomen!”
In dit artikel gebruik ik dit gezegde in een wat andere betekenis. In onze tijd wordt namelijk wel gezegd of op zijn minst gesuggereerd dat de dominee uit de calvinistische traditie zijn tijd gehad heeft. De klassieke dienaar van het Woord die én predikant én pastor is, zou een verschijnsel zijn dat „nabij de verdwijning is.” Waarom wordt dat gezegd en wat moeten we hiervan denken? Een enkele overweging, zonder daarbij volledig te zijn.Vanwege allerlei ontwikkelingen in maatschappij en kerk is het noodzakelijk dat predikanten zich in onze tijd meer en meer gaan specialiseren. Dat is een belangrijke stelling uit het boek ”Biografie van de dominee” van Gerben Heitink. Wat hij zich daarbij voorstelt, wordt vooral duidelijk in het laatste hoofdstuk. Een groep gemeenten -of een grotere gemeente met meerdere wijken- beroept een team van predikanten en andere werkers. De ene predikant is meer gespecialiseerd in de verkondiging van het Woord, de ander in allerlei aspecten van de pastorale zorg, een derde in het kerkelijk vormingswerk (onder meer catechese), terwijl er ook nog een predikant is die vooral belast is met de opbouw van de gemeente.
Een dergelijk voorstel wordt ook wel bepleit vanuit de gedachte van het ”gavegericht werken”. Niet iedere (toekomstige) predikant -zo wordt gezegd- heeft evenveel gaven voor alle aspecten van het werk waartoe hij geroepen wordt. Daarom is het belangrijk dat iemand die dominee wil worden, in een vroeg stadium ontdekt waar zijn gaven liggen. Hij kan zich in zijn studie dan speciaal bezighouden met die onderdelen van de theologie die bij hem passen. Vervolgens kan hij een plaats in Gods koninkrijk zoeken waarin zijn gaven en zijn specialisatie het beste tot hun recht komen.
Nu is het volstrekt waar dat er onder dominees in de klassieke zin van het woord verschil van gaven is. De kracht van de één ligt vooral in de prediking, terwijl de ander met name talenten heeft op het terrein van het pastoraat. Dat kan voor sommige predikanten moeiten en spanningen oproepen. Het kan ook in de gemeenten gevoelens van teleurstelling of verzet veroorzaken. Het is echter de vraag of dit soort problemen tot het verleden behoort als het klassieke ambt van predikant verdwijnt en we kiezen voor een team van specialisten.
Gevarieerd aanbod
Er is nog een ontwikkeling waardoor het traditionele predikantschap onder druk kan komen te staan. Er zijn allerlei opleidingen voor verschillende taken op het brede terrein van het koninkrijk van God. Hierbij denk ik niet alleen aan hbo-opleidingen, ook (de theologische faculteiten aan) universiteiten creëren verschillende ’uitgangen’ voor mensen die geen predikant worden.
Op zichzelf genomen is dat een begrijpelijke en een goede ontwikkeling. Er zijn immers allerlei taken die niet per se door predikanten behoeven te worden gedaan.
Toch is het de vraag of in alle kerken voldoende wordt doorgedacht over de positie van deze werkers en hun relatie tot het ambtelijke predikantswerk. Ik vind het namelijk nogal alarmerend dat er meer en meer geluiden klinken dat gemeenten voor het vervullen van klassieke predikantstaken net zo goed of beter een niet-ambtelijke werker kunnen benoemen.
Kwetsbare positie
In de derde plaats is de laatste jaren in verschillende kerken overduidelijk geworden dat een predikant een kwetsbare positie in de gemeente inneemt. Sommige predikanten raakten onder de -inderdaad niet geringe- druk van het werk ernstig ziek en moesten emeritaat aanvragen. In andere gemeenten ontstond een volstrekt onwerkbare situatie tussen predikant en gemeente die nogal eens uitliep op losmaking van de band die destijds bij bevestiging en intrede was gelegd. Er zou hier nog meer genoemd kunnen worden.
In elk geval is er reden genoeg om een aantal serieuze vragen te stellen: Wanneer is iemand ’geschikt’ voor dit werk? Wordt er bij de toelating tot de opleiding wel genoeg gelet op roeping en geschiktheid? Wat doen de opleidingen eigenlijk aan de praktische toerusting? Misschien is de diepste vraag op dit punt eigenlijk wel: Voldoet de klassieke ambtsstructuur nog wel; is dominee-zijn in deze gefragmentariseerde en chaotische tijd eigenlijk niet onmogelijk geworden?
Bidden
Het zal duidelijk zijn dat deze vragen dringen om bezinning en om een antwoord. Laten we er echter wel voor waken om onder de druk van allerlei tendensen die zich in kerk en samenleving voordoen, de reformatorische ambtsstructuur bij voorbaat onder kritiek te stellen.
Zeker, ik weet ook wel van de vragen die bij de klassieke ambtsleer gesteld worden. Niettemin zou ik het graag willen opnemen voor de reformatorische visie op de dienaar van het Woord. Laten we zuinig zijn op de dominee en vooral voor hem bidden! Als het goed is, is hij ook in de storm van onze tijd een boodschapper van de beste tijding aller tijden. En het zou een regelrechte ramp zijn als hij nu zwijgend voorbij zou gaan…
De auteur is hoogleraar voor de ambtelijke vakken aan de Theologische Universiteit van de Christelijke Gereformeerde Kerken in Apeldoorn.