Verbalisme
Wanneer heeft u voor het laatst onder de zondagse prediking uw hart opgehaald aan God? Het kan zomaar gebeuren dat het antwoord op deze vraag pijnlijk is. Het kan zelfs zo zijn, dat wij er eigenlijk al lang aan gewend zijn om weinig aan de prediking te beleven.
Op een van de mogelijke oorzaken hiervan is ooit gewezen door de onlangs overleden dr. W. Aalders, de markante cultuurhistoricus die vroomheid en fijnzinnige eruditie op zo’n bijzondere wijze wist te combineren. Tijdens een van zijn lezingen in de jaren zestig waarschuwde hij voor het gevaar van verbalisme of ijdel woordgebruik in orthodoxe kring.Verbalisme betekent dat men de woorden zo ontzaglijk goed kent, de termen en de teksten. En dat men met die woorden goochelen kan en ze reciterend gebruiken. Zozeer zelfs, dat een argeloze luisteraar moet zeggen: „Het klopt allemaal, het is volkomen orthodox.”
Maar één ding wordt niet gemerkt, namelijk dat het alleen maar woorden zijn, zonder werkelijke inhoud. Het enige wat het verdacht maakt, is dat er nooit eens een traan bij zit, nooit eens een stotteren of een vastlopen, maar dat deze molen van woorden maar eindeloos doordraait.
Als de orthodoxe woorden maar goed worden uitgesproken op de preekstoel, in de kerkbode, op de christelijke partijbijeenkomst -al dan niet met een knipoogje-, aan de bestuurstafel van de gereformeerde stichting, tijdens jubilea en vooral in de gebeden, dan is alles vrede en rust.
Altijd hetzelfde liedje. Gemeente en achterban zijn tevreden en knikken welwillend mee: zó zijn onze woorden. Zó is het onder ons altijd gezegd en zó is het goed. We laten ons niet langer rechtvaardigen door de werken of door het geloof, maar door de bekende woorden en vertrouwde klanken.
Aalders duidde aan dat dit ijdel woordgebruik leidt tot mensen met twee kanten. Een uiterlijke kant waaraan niets verdachts is te zien. Aan deze kant speelt men het spel als een maskerade voort.
De andere kant, de binnenkant, staat hier haaks op. Die binnenkant is de onbekeerlijkheid, het gewoon meedoen met de wereld. De lippen vol van God, maar het hart ver van God.
Jongeren zijn altijd de eersten die dit verbalisme doorhebben. Zij kijken immers achter de schermen. Zij zien hun vaders zich uitsloven voor de SGP en het reformatorisch onderwijs. Zij horen ze spreken over een reformatorisch dagblad, christelijke clubs en christelijke mannetjes. Maar nooit één doorleefd woord over de Heere God. Deze jonge mensen proeven de schijn en ontdekken dat er geen innerlijkheid, geen wezen, geen geest en geen ervaren waarheid in is.
En als deze jongeren zich dan afwenden naar de evangelische beweging of een EO-jongerendag, omdat daar in hun ogen nog íéts te beleven valt, zullen wij dan de eersten zijn om hun stenen na te gooien? Hun overstap vormt een oordeel over de kring waaruit zij voortkomen, een oordeel over de scholen waar zij geweest zijn en een oordeel over het verleden waar zij het heden van zijn.
Verbalisme is uiteindelijk het zoeken van vleselijke zekerheid in vertrouwde klanken en woorden. In rituelen dus, zonder dat de geestelijke realiteiten hierachter aanwezig zijn.
Tegen dit verbalisme bestaat maar één remedie. Het is altijd weer nodig om terug te gaan tot de bronnen van de eigen traditie, zonder de gegroeide traditie achteloos aan de kant te schuiven, maar ook zonder deze traditie als filter te gebruiken. Zó moeten wij ook door onze eigen woordenbrij héén terugkeren naar de geestelijke realiteiten daarachter.
Dat betekent een terugkeer naar het eenvoudige Evangelie en een waarachtig geestelijke oriëntatie op de verzoening in Christus. Alleen als Gods Woord, dat is gesmoord in vele mensenwoorden, opnieuw levend voor ons wordt, zal God weer een werkelijkheid voor de ziel kunnen zijn.
Dan hebben wij niets meer te vertellen, maar wel een Verhaal.
De auteur is beleidsmedewerker voor de SGP-fractie in de Tweede Kamer.