De dood, vlobeet of laatste vijand
Titel: ”Thanatos. De geschiedenis van de laatste eer”
Auteur: H. L. Kok, uitg. Berne, Heeswijk, 2005
Pagina’s: 527
Prijs: € 59,95.
Een lijkkist met een luchtpijpje voor het geval de dode niet werkelijk was overleden, maar na de begrafenis uit coma zou geraken. Ratels die tijdens de uitvaartplechtigheid kwade geesten op afstand van de rouwstoet moeten houden. Uit tal van rituelen en gebruiken uit het verleden blijkt hoezeer de dood in de loop der eeuwen ontzag bij mensen heeft ingeboezemd, zegt de 82-jarige Henk L. Kok uit Enschede. Hij schreef er een bijna encyclopedisch boek over, ”Thagatos, de laatste eer”. Kok is van jongs af geïnteresseerd in de manier waarop mensen hun doden de laatste eer bewijzen. Zijn kennis over gebruiken en rituelen rond begrafenissen en crematies is fenomenaal. Tientallen publicaties over het onderwerp verschenen de afgelopen decennia van zijn hand. In kringen van uitvaartondernemers geniet hij bekendheid als zogenaamd funerair expert.
„Als kind al was ik uitermate gefascineerd door de hunebedden”, zegt Kok in zijn woning in Enschede. „Waarom begroeven de mensen hun doden onder zulke grote stenen? Ik ging op zoek naar het antwoord. Van het een kwam het ander. Op den duur ben ik voorwerpen gaan verzamelen. Kostuums van doodgravers, rouwkoetsen, lijkwades. Inmiddels heb ik zo veel, dat ik alles heb ondergebracht in een speciale opslagruimte.”
Dragen
Zijn kennis over de rituelen die in de loop der eeuwen ontstonden bij de omgang met de doden, heeft Kok gebundeld in een handboek van meer dan 500 pagina’s. Het bevat een schat aan informatie, geïllustreerd met tientallen foto’s, tekeningen en etsen. Over het begraven in de kerk, over het luiden van de klokken, over het houden van een dodenmaal, over het dragen van lijkkisten - werkelijk alle facetten komen aan bod.
Kok schreef het boek in een zucht. „In minder dan negen maanden tijd was het klaar”, zegt hij. „Het moest eruit. Ik wilde alle informatie die ik heb, zo goed mogelijk bundelen. Bijna onafgebroken ben ik bezig geweest.” Of zijn middagrust erbij in schoot? Kok, in zijn werkzame leven vertegenwoordiger bij een confectiebedrijf, schiet in de lach. „Dacht u werkelijk dat ik ’s middags mijn kostbare uren besteed aan de slaap?”
Nu zijn boek in de winkel ligt, heeft Kok weer alle tijd om, samen met zijn vrouw, het vizier te richten op een plan wat hem al jaren bezighoudt en waarvan de realisering steeds dichterbij komt: de opening van het Nederlands Uitvaartmuseum in Amsterdam. Inmiddels is een stichting Funerair Erfgoed gevormd en een monumentaal pand aangekocht. De start van de verbouwing vond halverwege deze maand plaats. Kok verwacht dat het museum voorjaar 2007 de deuren zal openen.
Lijkverbranding
Kok begint zijn verhaal over de funeraire geschiedenis met de tijd van de bekervolken en de Germanen. Aan de hand van tekeningen laat hij zien hoe de doden 3500 jaar geleden werden begraven: zij gingen in een embryonale houding het graf in, vermoedelijk omdat de nabestaanden dachten dat vanuit de dood weer nieuw leven zou rijzen.
Vele Europese volken begroeven hun doden niet, maar deden aan lijkverbranding. Met de kerstening van Europa in de eerste eeuwen na Christus kwam daarin verandering. Dat ging er niet altijd even zachtzinnig aan toe. Op het concilie van Paderborn in 785 besloot de katholieke kerk dat mensen die „naar heidens gebruik het lichaam van een gestorven mens verbrandt en zijn gebeente terugbrengt tot as, wordt gestraft met het verlies van zijn hoofd.” De doden moesten naar de begraafplaatsen van de kerk worden overgebracht, „geenszins naar de grafheuvels der heidenen.”
Het tijdperk van de Reformatie heeft tot een vergaande versobering van de begrafenisrituelen geleid, aldus Kok. Gebruiken als het opdragen van de dodenmis, het zegenen van de kist en het branden van kaarsen boven de doden werden afgeschaft. Allerlei franje verdween, waaronder de absolutiebrief die de dode in zijn kist meekreeg. In zo’n brief, gericht tot hemelpoortwachter Petrus, deden de rooms-katholieke geestelijken een hartelijke aanbeveling aan de apostel om de ziel van de dode tot het rijk van God toe te laten.
Wat onder de hervormingsgezinden bleef, was de gewoonte om in de kerk te begraven. De begrafenissen vonden regelmatig op zondag plaats. Kok staat er uitvoerig bij stil. „Het gaf een enorme stank, soms zo erg dat de mensen tijdens kerkdiensten flauw vielen, ook al werd reeds een uur of twee uur van tevoren de kerk door de koster gelucht. In die tijd wezen artsen op de gevaren van besmetting met allerlei ziektes”, zegt Kok.
Over de Reformatie en de veranderingen in begrafenisrituelen die de hervorming met zich meebracht, laat de auteur zich overigens niet erg positief uit. „Alles werd nu van een akelige nuchterheid”, schrijft hij. „De strenge calvinisten gingen zelfs zover, dat zij het sterven als iets onbelangrijks wensten te beschouwen.” Kok komt tot die slotsom na lezing van een reformatorisch boekje met ziekentroost, waarin de dood wordt omgeschreven als een „vlobeet die de zielen niet schaadt.”
Klokluiden
Van veel begrafenisrituelen die in de loop der eeuwen in gebruik zijn geweest en die nog van kracht zijn, geldt volgens Kok dat zij de dood willen verbloemen en verzachten. „Mensen zijn de eeuwen door bang geweest voor dat wat ontegenzeggelijk verbonden is met het leven. Veel gebruiken zijn erop gericht om ervoor te zorgen dat de geest van de dode niet meer zou kunnen terugkeren én om zelf als nabestaande gevrijwaard te blijven van de dood.”
Zo ontdekte Kok dat het luiden van de klok in de middeleeuwen plaatsvond om de geest van de dode te beschermen tegen demonen. Die zouden door het lawaai op afstand worden gehouden. Voor dat doel kregen de klokken allerlei bezweringformules, zoals de klok in de kerk van Steenwijk de tekst ”Ik verdrijf de demonen” meekreeg.
De gereformeerde kerk probeerde het klokluiden tegen te gaan, maar de overheid bedacht een nieuw argument om de volksgewoonte in stand te kunnen houden. „Het luiden van de klokken geschiedt niet om de overledene daarmee te behelpen, maar teneinde dat een iegelyk van de vergankelykheid des levens vermaand zynde, hem in tyds tot den dood mag bereiden.”
Of alle rituelen op het conto van de angst voor de boze geesten moet worden geschreven, is de vraag. Kok schrijft dat zelfs het dragen van rouwkleding er verband mee houdt. Mensen zouden zich op die manier vermommen en onherkenbaar voor duivels maken. In de Bijbel staan ook andere gegevens en dat het scheuren van de kleding uiting geeft aan de diepe zielewonden die worden ervaren bij het gemis van doden.
Geen tijd
De aandacht voor rituelen rondom het begraven en cremeren is de laatste drie decennia sterk toegenomen, zegt Kok. „Na de Tweede Wereldoorlog wilden de mensen er nauwelijks bij stilstaan. Zij waren druk met de wederopbouw van het land. Er werd gewerkt, er werd gebouwd. Voor de dood was geen tijd. Dat is omstreeks de jaren zeventig veranderd. Tegenwoordig bepalen mensen zelf voor een groot deel op welke manier de begrafenis of de crematie plaatsvindt. Er is grote vrijheid.”