Aanzitten aan de tafel des Heeren
Titel: ”Tot Mijn gedachtenis. Ten dis geleid”
Auteur: ds. C. de Jongste
Uitgeverij: Gebr. Koster, Barneveld, 2005
ISBN 90 5551 379 2
Pagina’s: 195
Prijs: € 16,90.
Deelname aan het heilig avondmaal is een zaak van geloof. Over de vraag wie er aan het avondmaal mogen deelnemen gaat het boekje ”Tot Mijn gedachtenis. Ten dis geleid”. ”Tot Mijn gedachtenis” is geschreven en samengesteld door ds. C. de Jongste, predikant van de gereformeerde gemeente van Tholen. Het bestaat uit twee delen. Het eerste deel (het kleinste) is van de hand van de schrijver zelf. Het bestaat uit veertien artikelen, alle onder de titel: ”Zonder bruiloftskleed ten Avondmaal?” en met als ondertitel: ”Antwoorden op vragen over de Avondmaalsdeelname”.
Duidelijk wordt uiteengezet de rijke betekenis van het heilig avondmaal, waardoor Christus de Zijnen wil voeden met Zijn eigen lichaam, dat waarlijk spijze is, en met Zijn eigen bloed, dat waarlijk drank is. Pastoraal en bewogen worden Gods kinderen vanuit de Schrift benaderd als het gaat om vragen en aanvechtingen die hen kunnen bezighouden en soms verwarren, en altijd dringen tot ernstige zelfbeproeving.
Toch wil ik, in vragende vorm, enkele opmerkingen maken. Wordt de gemeente als geheel niet te weinig bij het avondmaal betrokken, ook degenen die geen ”goddelijk recht” hebben om avondmaal te vieren? God Zelf heeft de gemeente toch onder Zijn bijzondere zorg gesteld. Is het al geen vorm van verkiezend welbehagen om tot de gemeente te mogen behoren, zij het daarom nog niet zaligmakend? Klinkt in de artikelen niet te weinig een ernstige, appelerende boodschap aan het adres van onbekeerden door?
Zo ja, zou dit niet te maken kunnen hebben met de visie op de betekenis van het afleggen van openbare belijdenis? Ik weet de moeilijkheden op dit terrein heel goed, en ook ik ben wars van alle automatisme. Maar is het niet erg kort door de bocht om te schrijven: „Belijdenis doen moet iedereen, maar ten Avondmaal gaan moet niet ieder doen”? Zou er wellicht ook een goddelijk recht voor nodig zijn om belijdenis des geloofs te doen? Zou de Heere ook meeluisteren naar het jawoord dat dan wordt uitgesproken? En ook naar het jawoord op de doopvragen!
Wanneer ik deze vragen zo stel, moet ik wel zeggen dat het gemakkelijker is de vragen te stellen dan er een pasklaar antwoord op te geven. Maar toch… Was het wellicht niet beter geweest en zouden de zaken niet wat ”belijnder” naar voren zijn gekomen wanneer eenvoudig was uitgegaan van de drie vragen over de zelfbeproeving uit het zo rijke avondmaalsformulier?
Ten overvloede wil ik erop wijzen dat deze vragende opmerkingen niets afdoen aan de waardering die ik voor het geheel heb.
In het tweede deel (dus het grootste) vinden we een veertigtal meditatieve bijdragen: vier series van tien, die alle betrekking hebben op de voorbereiding op, de viering van en de nabetrachting na het heilig avondmaal. De eerste twintig zijn van de hand van bekende en soms wat minder bekende ”oudvaders” uit de periode 1600 tot 1800. Dan volgen er tien uit publicaties van reeds overleden predikanten van de Gereformeerde Gemeenten en vervolgens is er nog een tiental afkomstig van een aantal nog dienstdoende collega-predikanten. Van alle auteurs worden de personalia vermeld.
Met genoegen heb ik dit boek gelezen. Stichtelijke lectuur in de goede zin van het woord: opbouwend!