Binnenland

Dichter met een luisterende ziel

Guido Gezelle kwam ter wereld met een buitengewoon groot hoofd dat ook nog eens bijna driehoekig van vorm was. Na de dood van de dichter lichtte de arts Gustaaf Verriest zijn schedel, nam de hersenen weg en woog ze. Hij noteerde een gewicht van 1674 gram, zo’n 300 gram boven het Europees gemiddelde. „Zou Gezelles wonderbare rhytmus en zeggenskracht met de driedubbele Brocawending recht in verband gestaan hebben?” vroeg de arts zich af. Had hij maar in het hart van de Vlaamse poëet kunnen kijken.

3 July 2002 09:01Gewijzigd op 13 November 2020 23:39

Erg vriendelijk oogt het geboortehuis van Guido Gezelle niet. En dat is geen wonder, want de woning staat met de achterkant naar de straat gekeerd. Een donkere deur, twee ramen op de zolderverdieping, een schoorsteen die vermanend omhoog wijst. Verder niets dan blinde muren die vlak naast de met kasseien beklede Rolweg omhoog rijzen. Een stoep ontbreekt. Links en rechts van de eenvoudige woning loopt het metselwerk vrijwel naadloos over in de ommuring van de tuin. Op slechts één plek laat het steen zijn afwerende houding varen. Een ijzeren hek gunt nieuwsgierigen een blik in de beslotenheid. Maar deze bres in de vesting heeft een doel. Onder een reusachtige den is een borstbeeld te zien van de man die hier zijn jonge jaren doorbracht: Guido Gezelle.

De Vlaamse dichter zag in deze eenvoudige woning bij de stadswal van Brugge op 1 mei 1830 het levenslicht. Nog maar enkele uren oud, verliet Guido per koets het ouderlijk huis om in de St.-Annakerk nóg eens te worden gedoopt. De bevalling was moeizaam verlopen en er was zorg over de boreling met zijn kolossale hoofd. Dokter Desmet had, naar katholiek gebruik, thuis al de nooddoop verricht omdat gevreesd werd voor het leven van Guido.

Vader Pieter-Jan en moeder Monica Devriese konden toen nog niet bevroeden dat uit hun zoon een groot dichter zou groeien. Toch heeft Guido zich al in zijn jonge jaren gelaafd aan de twee bronnen die zijn leven hebben gestempeld: de natuur waar zijn vader in werkte en de godsvrucht van zijn moeder. Vader Gezelle was een opgewekte tuinder die vaak bezig was met planten, stekken, graven, plukken en kweken. Bovendien liep er wat kleinvee op het erf met de monumentale bomen rond. Af en toe schoot Pieter-Jan een vogel, die hij opzette. De Vlaamse gaai op de tafel en het vitrinekastje vol vogels in het opkamertje getuigen ervan. Want Gezelles geboortehuis is tegenwoordig ingericht als museum. Kopieën van handschriften, uitgaven van zijn werken, meubels, schilderijen en gebruiksvoorwerpen vertellen het kleurrijke verhaal van de dichter.

Zwartkijkerij
Moeder Monica was een melancholische boerendochter, teruggetrokken en diepgelovig. Van haar erfde Guido volgens zijn biograaf Michel van der Plas „overgevoeligheid, in de eerste plaats, de neiging ook tot zwartkijkerij, zwaarmoedigheid. Een preutsheid, maar ook diep zondebesef, niet in het minst als erfenis van de val van Adam in het paradijs. En dan de sterke innerlijke drang om zich voor de mensen terug te trekken, in zijn schulp te kruipen, een slakkenbestaan te prefereren boven een zich mengen in het strijdgewoel. Haar achterdocht.”

Het huis waarin het gezin Gezelle in de jaren dertig woonde was een oude hofstede van wijnhandelaar en grootgrondbezitter baron Van de Walle-van Zuylen van Nijevelt. Aan de Rolweg bezat hij een groente- en fruittuin die hij door Pieter-Jan Gezelle liet beheren. Deze bewoonde het bijbehorende huis al voor zijn huwelijk in 1828 en had er voor zichzelf een stuk grond gepacht, waarop hij een boomkwekerij was begonnen. „Huis, tuinen en onmiddellijke omgeving hadden een zo landelijk, haast idyllisch aanzien, dat ze nauwelijks tot de stad Brugge leken te behoren”, merkt Michel van der Plas op. „Het jonge gezin kon zich buiten, op het land wanen.” De Gezelles beschikten overigens niet over het hele huis. Een deel hield de baron, die ook in Brugge woonde, voor eigen gebruik aan.

Guido ging in Brugge aanvankelijk naar een primitief buurtschooltje waar hij één uur per dag les kreeg. Toen hij zeven was, stuurde zijn vader hem naar de privé-school van meester J. P. Brans aan de Kraanplaats. Brans was een Hollander die zich ten tijde van het verenigde koninkrijk in Brugge had gevestigd. „Twee jaar telde hij Guido Gezelle onder zijn leerlingen”, schrijft Van der Plas, „niet beseffend dat de jongen er een afkeer voor het leven zou opdoen voor de noordelijke, Hollandse taal die hij sprak, en die zo ver leek af te staan van de taal die het kind tot dan toe had leren spreken.”

Aardige woorden
Want van vader leerde Guido het West-Vlaams in al zijn kleurrijke facetten. Pieter-Jan was een man die graag en veel praatte en ook nog eens met taal stoeide. „Als een meester van het volkse woord vulde hij zijn huis met uitdrukkingen en zegswijzen, beeldend en verfrissend”, beschrijft Van der Plas de sfeer in de hofstede aan de Rolweg. „Altijd liep hij rond, zijn vrouw veel werk uit handen nemend, maar zijn mond stond daarbij nooit stil. Zo zagen hem zijn kinderen doende, maar vooral: zo hoorden zij hem aan. Hij was ”een dichter in potentie”, en eigenlijk was hij voor Guido de eerste taalonderwijzer, een ook die hem van jongsaf aan wees op ”aardige woorden”.”

Uit die schat van ”aardige woorden” heeft Guido in zijn latere leven de mooiste en gevoeligste gedichten samengesteld. In 1858 verschenen de eerste bundels: ”Kerkhofblommen” en ”Vlaemsche Dichtoefeningen”. Maar toen was Guido al als priester verbonden aan het kleinseminarie in Roeselare, waar hij literatuur doceerde. Hij voelde zich er de leider van een nieuwe, jonge dichterschool. Zijn poëzie schreef hij voor zijn leerlingen, die hij probeerde te bezielen met hetzelfde religieuze en Vlaamse idealisme dat hij in zijn gedichten vormgaf.

Zijn gave om dingen op te merken en fijnzinnig te verwoorden, dankte de dichter ongetwijfeld aan zijn vermogen om te luisteren. Te luisteren naar mensen, naar de natuur en bovenal naar God, de Oorsprong van al het geschapene:

Als de ziele luistert
spreekt het al een taal dat leeft,
’t lijzigste gefluister
ook een taal en teeken heeft:
blâren van de boomen
kouten met malkaar gezwind,
baren in de stroomen
klappen luide en welgezind,
wind en wee en wolken,
wegelen van Gods heiligen voet,
talen en vertolken
’t diep gedoken Woord zoo zoet…
als de ziele luistert!


Het Gezellemuseum, Rolweg 64 in Brugge, is dagelijks geopend van 9.30 tot 12.30 uur en van 13.15 tot 17.00 uur. ’s Maandags gesloten.

Dit is het eerste deel in een serie over schrijversmusea. Volgende week: het Kameleondorp Terherne.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer