Opinie

De beste therapie

Sinds de jaren zeventig zijn er honderden gecontroleerde studies gedaan waarin de effecten van verschillende soorten psychologische behandelingen met elkaar zijn vergeleken.

8 March 2006 10:01Gewijzigd op 14 November 2020 03:32

Die studies worden op verschillende manieren uitgevoerd. Soms geven onderzoekers twee groepen met dezelfde stoornis een verschillende behandeling. De resultaten van twee behandelmethoden worden dan met elkaar vergeleken.Bij medisch onderzoek is het gebruikelijk om de resultaten van een bepaald medicijn te vergelijken met een groep die een placebo ontvangt. Zo probeert men de effecten van het medicijn te onderscheiden van de psychologische factoren die in werking treden wanneer iemand een medicijn krijgt.

Ook bij onderzoek naar de effecten van therapie wordt soms een placebogroep gebruikt. Die groep krijgt dan een pseudobehandeling: zogenaamd krijgen ze therapie, maar feitelijk worden er geen psychologische interventies uitgevoerd.

Tot op heden zijn het vooral de gedragstherapeuten en de cognitief therapeuten die als winnaars uit de bus komen: zij kunnen bewijzen dat hun technieken beter werken dan andere psychologische interventies.

In Psychologie magazine (maart, 2006) waarschuwt de hoogleraar psychotherapie W. Trijsberg echter dat cognitieve gedragstherapie zeker niet altijd de aangewezen behandelmethode is. Deze therapie is een kortdurende behandeling die volgens een vast protocol verloopt, waardoor het relatief gemakkelijk is om bij een grote groep proefpersonen het effect te onderzoeken. Een psychoanalytische behandeling duurt echter jaren en verloopt niet volgens een standaardprotocol. Die lange duur maakt onderzoek kostbaar en de resultaten zijn minder betrouwbaar.

Het Trimbos-instituut heeft richtlijnen ontwikkeld voor behandelaars. Die richtlijnen schrijven voor welke therapieën bij welke stoornis het best werken. Vanaf 2007 zullen behandelaars gaan werken met deze aanbevelingen, de zogenaamde diagnose-behandelcombinaties (dbc), zoals in de gezondheidszorg reeds gangbaar. Straks kan men bij een depressie kiezen voor een cognitieve gedragstherapie, waarmee men de eigen manier van denken leert onderkennen en veranderen, of voor interpersoonlijke psychotherapie, waarbij de nadruk ligt op sociale relaties en communicatiepatronen. Bij ernstige klachten kunnen ook antidepressiva voorgeschreven worden. De achttien richtlijnen die voor depressie bestonden, zijn teruggebracht tot vijf.

Alle in de dbc genoemde behandelmethoden zijn wetenschappelijk onderzocht en effectief bevonden, ofwel ”evidence based”. Die dbc’s dienen als hulpmiddel, ze zijn niet maatgevend. Het mag niet zo zijn dat de verzekeraar straks beslist welke therapie voorgeschreven wordt, waarschuwt Trijsberg. In overleg met de therapeut wordt gekozen voor een aanpak.

Opnieuw Trijsberg: „Het kan best zo zijn dat de richtlijnen straks voorschrijven dat cognitieve therapie de aangewezen behandeling is, maar dat de cliënt daar niet voor voelt. Dan zal de therapeut samen met de cliënt de bezwaren onderzoeken en zo nodig een alternatief aanbieden.”

Voor de behandeling van fobieën (angststoornissen) is in de richtlijnen een behandeling geadviseerd gebaseerd op een cognitieve therapie (de nadruk ligt dan op het veranderen van iemands gedachten ten aanzien van het probleem), of een behandeling volgens de exposure-methode (iemand wordt blootgesteld aan datgene waar hij bang voor is, opdat gewenning optreedt en daarmee de angst afneemt).

In De Psycholoog (februari 2006) geeft prof. M. A. van den Hout een verslag van een onderzoek naar de aard van de angst bij fobieën. In het algemeen wordt aangenomen dat mensen met een specifieke fobie (zoals vrees voor spinnen) heel goed weten dat hun angst irrationeel is. Zo zouden spinfobici goed weten dat spinnen helemaal niet gevaarlijk zijn en dat hun angst daarvoor dus ongegrond is.

Op grond van onderzoek onder studenten betwijfelt prof. Van den Hout deze veronderstelling. Mensen die bang zijn voor spinnen menen dat die angst redelijk is en ze achten de kans groot dat spinnen kwaad doen, zo blijkt uit het onderzoek. Vergeleken met mensen die weinig angst voor spinnen hebben, beschouwen spinfobici spinnen veelal als veel gevaarlijker. Zij ervaren hun angst dus niet als zuiver irrationeel, maar vaak als een reële dreiging.

Voor de behandeling betekent dit dat het verstandig lijkt zorgvuldig na te gaan waarvoor betrokkene nu precies bang is: voor een werkelijk gevaar dat spinnen bijten, giftig zijn et cetera of voor de eigen gemoedstoestand. In het eerste geval heeft de exposure-behandeling haar werk gedaan wanneer de cliënt het niet langer geloofwaardig vindt dat echte dreiging reëel is In het tweede geval moet de behandeling doorgaan totdat de angst flink gedaald is, en dat kan lang duren.

Zo blijkt dat de richtlijnen, die vanaf 2007 gelden, slechts een globale diagnose-behandelcombinatie geven. Individueel zal uitgemaakt moeten worden welke accenten in de behandeling extra aandacht vragen.

Conclusie: standaardisering is in de geestelijke gezondheidszorg vooralsnog niet mogelijk.

Drs. M. Burggraaf, voormalig voorzitter van het college van bestuur van de Christelijke Hogeschool Ede

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer