Vechten of bij moeder blijven
Titel: ”Moraal zonder God? Pleidooi voor moreel fictionalisme”
Auteur: Patrick Loobuyck
Uitgeverij: Damon, Budel, 2005
ISBN 90 5573 641 4
Pagina’s: 480
Prijs: € 29,90.
Tijdens de Tweede Wereldoorlog vraagt een leerling zijn filosofieleraar Sartre om raad. Wat kan hij het beste doen: naar Engeland gaan om dienst te nemen bij de Vrije Franse Strijdkrachten of bij zijn moeder blijven? Zijn moeder is door haar man in de steek gelaten; haar andere zoon is aan het front gesneuveld. De leerling wil zijn broer wreken en zich tegelijk inzetten voor een groter geheel. Of kan hij beter bij zijn moeder blijven? Sartre antwoordt dat niemand kan vaststellen welke keuze de beste is. Er is geen moreel grondbeginsel dat helpen kan. Het gaat om een keus uit twee tegengestelde en gelijkwaardige soorten moraal.
Dit beroemd geworden voorbeeld van Sartre illustreert een belangrijk hedendaags probleem. De mens -en de cultuur- die het geloof in God achter zich heeft gelaten, heeft niets meer - noch in zichzelf, noch buiten zichzelf- om zich aan vast te klampen bij vragen over de moraal.
Hitler
De problematiek is aan de orde in het boek ”Moraal zonder God? Pleidooi voor moreel fictionalisme”. De schrijver is Patrick Loobuyck, werkzaam bij de vakgroep wijsbegeerte en moraalwetenschappen van de Universiteit Gent. Zijn boek biedt een helder geschreven overzicht van de geschiedenis van de moraalfilosofie. Allerlei grote namen passeren de revue, van Socrates via Nietzsche tot eigentijdse denkers.
De auteur wijst op het wegvallen van het geloof in God als inspiratiebron van de westerse cultuur, en de gevolgen daarvan voor de moraal. Eeuwenlang was het ”gij zult niet doden” gefundeerd in Gods gebod. Blijft de inhoud van dit gebod gelden, nu de dragende grond ervan niet langer wordt erkend? Op welke basis rust die blijvende geldigheid dan? Op ”de regels van onze moraal”? En als een moslimterrorist zijn terreurdaad, waarbij doden vielen, rechtvaardigt door te zeggen dat hij dit moest doen ”volgens de regels van onze moraal”? Is er dan sprake van botsende morele standaarden, die gelijkwaardig zijn?
Morele relativisten verdedigen dit inderdaad. Zij wijzen een algemeen geldende moraal af. Moraal zou het (toevallige) resultaat zijn van een intermenselijk onderhandelingsproces. De geldingskracht daarvan zou daarom ook beperkt zijn tot degenen die met die conventie instemmen. Volgens die visie zou Hitler gehandeld hebben volgens de morele standaard van het nationaalsocialisme. Loobuyck wijst deze gedachtegang nadrukkelijk van de hand. Het algemeen geldende karakter van het gebod is onlosmakelijk met moraal verbonden: het is ”een essentieel ingrediënt dat moraal tot moraal maakt”. Maar op grond waarvan?
Moreel fictionalisme
Mensen vinden dat bepaalde zaken niet kunnen, zoals bijvoorbeeld het folteren van kinderen. Een dergelijke morele overtuiging kan rekenen op algemene instemming, niet op basis van rationele argumenten, maar als gevolg van intuïtie (ingeving).
Morele overtuigingen zijn diep in onze geest verankerd. Toch is die ankergrond niet meer of minder dan een intuïtie. Daaruit valt geen bewijs van algemene geldigheid af te leiden. Het morele uitgangspunt is, wetenschappelijk gezien, niet meer dan een fictie.
Via deze gedachtegang van het zogeheten moreel fictionalisme denkt de schrijver een algemeen geldende moraal te kunnen behouden. Hij voegt er wel aan toe dat, mocht zich een situatie voordoen waarin de gemeenschappelijke intuïties gaan ontbreken, de moraal een serieus probleem heeft. Hier is toe te voegen dat via de multiculturele situatie dit probleem zich al voordoet.
Wat is nu de herkomst van de genoemde intuïties? De auteur wijst op de samenhang met mensenrechten: „Veel seculiere moraalfilosofen refereren aan de mensenrechten, want deze hebben de plaats van de religie ingenomen als fundament van de moraal.” Hij laat daarop volgen dat de idee van de menselijke gelijkwaardigheid niet van Griekse maar van joods-christelijke herkomst is. De mensenrechten zijn gebouwd met christelijke bouwstenen. Hij wijst er niet op dat deze bouwstenen zijn verwereldlijkt: Gods geboden zijn omgevormd tot menselijke rechten.
Bestaan van God
Het bestaan van God is een breed gedeelde intuïtie. Loobuyck zegt zelf niet over deze intuïtie te beschikken. Zelfs noemt hij het bestaan van God „volledig contra-intuïtief”, omdat „niets er in de wereld op wijst dat er een God is.” Het verbaast dat hij na deze ontsporing niettemin religieus fictionalisme bespreekt als zinvolle optie, waarbij hij onder meer naar Wittgenstein verwijst. De gebruikte term is trouwens onjuist. Dat wetenschappelijk onderzoek niet bij machte is de geloofswerkelijkheid van het Godsbestaan aan te tonen, heeft met fictie niets van doen.
Ook op andere plaatsen in het boek prikkelt hij tot tegenspraak. Een voorbeeld is de verantwoording van zijn keuze voor ”vrijzinnig atheïsme”, een onmogelijke term. Deze kanttekeningen betreffen een beperkt deel van het boek. Voor het overige is het verhelderend en waardevol.