Doorbraak
In Socialisme en Democratie (jaargang 63, no. 1/2) schenkt Herman Noordegraaf, socioloog en theoloog, aandacht aan de Doorbraak. De oprichting van de PvdA, nu zestig jaar geleden, betekende een doorbraak van de vroegere politieke verhoudingen.
De gedachte van de confessionele partijvorming werd afgewezen, maar evenzo werd gebroken met de in de SDAP levende opvatting dat godsdienst een privézaak was. Dat wat mensen ten diepste drijft en wezenlijk voor hen is, moest binnen de nieuwe partij tot gelding kunnen komen. Die gedachte werd ook in het beginselprogram vastgelegd.Noordegraaf constateert dat de Doorbraak niet echt een succes werd. De PvdA kreeg wel wat aanhang onder rooms-katholieken en orthodoxe protestanten, maar massale steun bleef uit. De afkalving van de confessionele partijen in later jaren werd veroorzaakt door de deconfessionalisering van de samenleving.
De verschillende werkgemeenschappen in de PvdA die de levensbeschouwelijke bezinning onder protestanten, katholieken en humanisten moesten stimuleren, werden in de loop van de jaren zestig opgeheven. In het beginselprogram van 1977 verdween elke verwijzing naar levensbeschouwing.
Noordegraaf bepleit dat de PvdA de deelname van levenbeschouwelijke instituties aan het publieke debat verwelkomt. Met het principe van de scheiding van kerk en staat moet niet krampachtig worden omgegaan. Niet het Franse model moet gehanteerd worden, maar dat van de actieve pluriformiteit, zonder een specifieke levenbeschouwelijke groepering te bevoorrechten.
Het zou goed zijn als dit pleidooi door de partij wordt overgenomen. In ieder geval heeft de PvdA vanouds meer affiniteit met het levensbeschouwelijke dan de VVD of D66.
Klaas van Egmond en Reinout Woittiez, beiden werkzaam in de milieusector, schrijven in Liberaal Reveil (47e jaargang no. 1) over de kwaliteit van de wereld. Daarbij zien zij de dimensie globalisering versus regionalisering/fragmentatie en de dimensie vrije markt efficiency versus solidariteit als de meest relevante ordeningsprincipes voor de in omloop zijnde wereldbeelden.
Fukuyama’s ”Einde van de geschiedenis” (1992) combineert globalisering met vrije markt. Brundtlands rapport ”Our Common Future” (1987) baseert zich op globalisering en solidariteit. Huntingtons ”Botsende beschavingen” (1997) en Schumachers ”Small is Beautiful” (1974) kiezen voor regionalisering, waarbij de een de vrije markt centraal stelt en de ander de nadruk legt op solidariteit.
Uit een onderzoek naar de waardeoriëntatie van Nederlanders bleek dat de combinatie van Schumacher (solidariteit en regionalisering) verreweg het meest in trek was. Dat gold voor de aanhangers van alle politieke partijen, behalve de LPF. Daarentegen was er een geringe voorkeur (minder dan 10 procent) voor de moderne geglobaliseerde prestatiemaatschappij, hoewel onze werkelijkheid daar het meest mee overeenkomt.
Omdat de onderzoekers die uitkomst niet vertrouwden (in het onderzoeksjargon heet het dan dat de uitkomst contra-intuïtief was) werd het onderzoek in wat gewijzigde vorm nog twee keer herhaald. De resultaten bleven echter gelijk.
Kennelijk is er op dit terrein een groot verschil tussen wat mensen zeggen te willen en wat ze, gegeven de bestaande maatschappijstructuur, werkelijk doen. De meeste Nederlanders willen wel een duurzaam leefpatroon aannemen, mits de overheid dit voor hen organiseert.
De auteurs pleiten voor een gulden middenweg. Globalisering is onvermijdelijk en een spreiding van het welvaartsniveau gewenst. Duidelijk is echter wel dat ecologische kwaliteit niet via het marktmechanisme bereikt kan worden. Dat laatste is voor liberalen een opmerkelijke, maar wel terechte conclusie.
De vrijgemaakt gereformeerde theologe M. E. Harmsen presenteert in het studieblad van de ChristenUnie, Denkwijzer (jaargang 6 no. 1), een theologische onderbouwing voor vrouwen om politiek actief te zijn. Hoe verdraagt zich dat met de eigen taak en rol van vrouwen in de kerk?
Harmsen beklemtoont dat het politieke toneel niet hetzelfde is als de christelijke gemeente. Over de rol van de vrouw in de kerk moet de ChristenUnie zich niet uitspreken. Over het huwelijk heeft de partij wel haar standpunten, maar de kwestie van de rangorde tussen man en vrouw in het huwelijk leent zich niet voor een politieke discussie.
Betekent dit dat er dan helemaal geen verschil is tussen mannen en vrouwen in de christelijke politiek? De auteur noemt in dit verband de Amerikaanse Council for Biblical Manhood and Womanhood, die stelt dat het politieke en bestuurlijke terrein voorbehouden moet zijn aan mannen. Men maakt daar geen wezenlijk onderscheid tussen de positie van man en vrouw in het huwelijk en die in de wereld. Harmsen gaat daar niet in mee. In de cultuuropdracht gaf God de mens (m/v) opdracht om de wereld te regeren.
Het betreft hier een discussie die de orthodox-protestantse wereld al minstens een eeuw lang bezighoudt. Wie zoals Harmsen de positie van de vrouw in huwelijk en kerk als uitzonderingen ziet op de algemene gelijkheidsregel, zal zich wel moeten realiseren dat die specifieke posities op den duur ook in eigen kring steeds minder geaccepteerd worden.
Dr. C. S. L. Janse, oud-hoofdredacteur RD