Europa moet uit de verdediging
Europa heeft zich de afgelopen weken door de moslimwereld stevig in het defensief laten drukken. In veel politieke reacties op de verontwaardiging over de spotprenten treffen we de woorden begrip en respect aan. Ze klinken je in de oren als een verkapte verontschuldiging. Voorzichtig aan en vooral geen aanleiding geven tot nieuwe woede-uitbarstingen, luidt bij die benadering het devies.
Ondertussen vraag je je af of het geen tijd wordt dat de EU een wat minder deemoedige toon aanslaat en bij de islamitische landen eens informeert hoe het daar eigenlijk is gesteld met de bejegening van andere godsdiensten, in het bijzonder van christenen en joden. Een vriendelijke maar dringende vraag voorleggen: U houdt er per ongeluk toch geen dubbele moraal op na?De Unie heeft het moeilijk met de cartoonrel. De meningen zijn verdeeld. Zij slaagt er weer niet in bij een crisis in de sfeer van de internationale betrekkingen met één stem te spreken. Terwijl de Deense premier Rasmussen voluit de vrijheid van meningsuiting verdedigt, merkt de Britse minister van Buitenlandse Zaken Straw de publicatie van de tekeningen aan als een journalistieke misstap.
Vooral liberalen, met in Nederland Van Aartsen en Hirsi Ali voorop, bestempelen elke inperking van de vrijheid om te zeggen en te schrijven wat je denkt als onacceptabel. Vanuit andere stromingen horen we echter tevens oproepen om verantwoordelijkheid en zelfbeheersing te tonen bij die hooggeprezen waarde, om zorgvuldig om te springen met de religieuze gevoelens van mensen, om eerbied te tonen voor wat iemand heilig vindt. Een hoofdstroom binnen de EU lijkt er voorstander van dat vrijwillig een begrenzing van het genoemde democratische recht in acht wordt genomen.
Laten we hopen dat de verharding van de hedendaagse samenleving inderdaad niet zo ver reikt dat moedwillig kwetsen als een gangbaar patroon fungeert om je kritiek op een persoon of groepering kracht bij te zetten. Het is een kwestie van smaak en fatsoen, maar ook van principe. Wie vanuit het Bijbelse gebod van de christelijke naastenliefde wenst te handelen, doet niet mee aan zo’n niets en niemand ontziende aanpak.
Maar die ingetogenheid mogen we ook van de tegenpartij vragen. Toen vorige week de opschudding over de satirische afbeeldingen van Mohammed aan de orde kwam in een debat in het Europees Parlement, was het de leider van de christendemocraten, de Duitser Pöttinger, die als enige dit aspect onder de aandacht bracht. Terwijl voorzitter Barroso van de Europese Commissie zich uitputte in aan te geven dat we op waardige wijze dienen om te gaan met het gedachtegoed van de islam, hamerde deze fractieaanvoerder er tegelijk op dat respect en begrip gebaseerd behoren te zijn op wederkerigheid. Dat geluid missen we te vaak in de discussie.
Pöttering vertelde over een ontmoeting met een hoge vertegenwoordiger van de geestelijken in Saudi-Arabië. Moslims kunnen op ons continent vrij hun geloof belijden, maar hoe zit dat omgekeerd met christenen in de Arabische landen? Wat gebeurt er daar met een inwoner die christen wil worden? Een antwoord bleef uit. We zouden er nog enkele vragen aan toe kunnen voegen. Wat bijvoorbeeld te denken van de opvattingen die ginds in woord en beeld worden geuit over Israël en het Westen?
Europa wil de dialoog met de moslimwereld bevorderen. Maar een echte dialoog vereist openheid om te praten over de situatie aan beide kanten. Wederkerigheid, zoals Pöttering terecht benadrukte. De EU moet niet louter opereren vanuit de beklaagdenbank. Laat haar uit de verdediging treden en de protesten tegen de als beledigend ervaren cartoons aangrijpen als een kans om op te komen voor de vrijheid van geloof en meningsuiting - en dat niet alleen binnen de eigen grenzen, maar ook in gebieden waar de islam heerst.
A. A. C. de Rooij