Opinie

Gave van de Geest niet alleen van sektariërs

Drs. R. J. A. Doornenbal herkent zich niet in de recensie die over zijn studie over de gaven van de Geest in deze krant verscheen.

20 February 2006 10:28Gewijzigd op 14 November 2020 03:29
„De al even calvinistische John Owen verlangde naar de Geestesgaven voor de kerk van zijn tijd, evenals Martyn Lloyd Jones in de twintigste eeuw. Dit waren toch geen sektariërs?” Foto RD, Henk Visscher
„De al even calvinistische John Owen verlangde naar de Geestesgaven voor de kerk van zijn tijd, evenals Martyn Lloyd Jones in de twintigste eeuw. Dit waren toch geen sektariërs?” Foto RD, Henk Visscher

In zijn bespreking van ”Gaven voor de gemeente” in het Reformatorisch Dagblad van 15 februari doet ds. C. Harinck intentie noch inhoud van dit boek recht. Dat is te betreuren, temeer omdat deze studie juist is bedoeld voor mensen uit de gereformeerde gezindte. Deze reactie is een poging het scheve beeld dat is ontstaan, enigszins recht te zetten.Het boek vertoont een gebrek aan ”objectiviteit”, volgens ds. Harinck. Immers, uit de openingszin blijkt al dat het oordeel ’vaststaat’: „Wanneer in onze tijd de gaven en de krachten van het Koninkrijk zich niet of slechts spaarzamelijk in de kerk openbaren, dan ligt dit niet aan het feit dat die gaven er alleen voor de begintijd waren, maar dan komt dit doordat de kerk lijdt aan gebrek aan de Heilige Geest.” De recensent verzwijgt echter dat dit citaat afkomstig is uit een herderlijk schrijven vanwege de generale synode van de Nederlandse Hervormde Kerk in 1960, ”De Kerk en de Pinkstergroepen”. In de inleiding geven wij aan dat ons boek is bedoeld om verder op deze kerkelijke uitspraak door te denken. De recensie zou aan objectiviteit hebben gewonnen als dit was vermeld.

Verder zou de dogmatische bijdrage tekortschieten omdat er geen ”deugdelijke” argumenten worden gegeven voor het ophouden van de Geestesgaven ten tijde van de Reformatie. Ook wordt gesteld dat een argumentatie ontbreekt op grond waarvan iemand ”voor” deze gaven zou moeten zijn. Het punt is echter dat beide genoemde punten elders in het boek worden besproken. Met name uit de nieuwtestamentische bijdrage blijkt dat het cessationisme Bijbels gezien onhoudbaar is. En in mijn beide kerkhistorische hoofdstukken ga ik in op calvinisme en cessationisme en dergelijke. Jammer dat de recensent deze lijn in het boek heeft gemist, of in elk geval die indruk wekt.

Sekten
De kerkhistorische hoofdstukken van mijn hand laten zien dat in de geschiedenis van de kerk allerlei charisma’s voorkomen. De recensent stelt: als je onder ”kerk” verstaat ”sekten”, tja, dan kun je allerlei vreemde zaken tegenkomen! Dit laatste toon ik in mijn bijdragen inderdaad aan, maar het is vertekenend alleen dát eruit te lichten. Immers, deze hoofdstukken laten op basis van meerdere recente wetenschappelijke studies zien dat de gaven van de Geest veel voorkwamen in de eerste zeven generaties van de Vroege Kerk (en niet alleen bij sektarische groepen). Ook de puritein Cotton Mather had er ervaring mee. De al even calvinistische John Owen verlangde naar de Geestesgaven voor de kerk van zijn tijd, evenals Martyn Lloyd-Jones in de twintigste eeuw. Dit waren toch geen sektariërs?

Verder stelt de recensent dat ik in mijn kerkhistorische bijdragen vooral de streeptheologie en de verambtelijking in de reformatorische kerken bekritiseer. De essentie van deze hoofdstukken betreft echter niet kritiek, maar het leren van de kerkgeschiedenis. In dit kader bespreek ik een aantal weerstanden en vooronderstellingen die een rol spelen in het debat om de gaven van de Geest. Daarbij kom ik niet alleen te spreken over de verambtelijking, maar ga ik ook in op processen van verrationalisering en vergeestelijking. Ook allerlei misstanden worden eerlijk besproken. Spijtig dat deze lezer kennelijk zo weinig heeft opgestoken van mijn ”lessen uit de kerkgeschiedenis”!

Andere voorstelling
Dr. Siebesma zou in zijn bijdrage over de Geestesgaven vooral stilstaan bij tongentaal. Dat is onjuist; gemeten naar het aantal pagina’s gaat hij vooral in op de gave van profetie. Hij laat zien dat deze gave in de Bijbel en de Vroege Kerk niet geheel samenviel met preken, zoals vanaf de Reformatie wel vaak is gezegd. Op dit punt lijken de reformatoren te smal te hebben ingezet. Ook toont hij aan dat Paulus de gave van profetie heel relevant achtte voor de gemeente. Tongentaal daarentegen is minder belangrijk voor de gemeente als geheel, zo laat Siebesma zien. Helaas geeft de recensie een nogal andere voorstelling van zaken.

De recensent eindigt ermee te zeggen dat hij de „boetvaardige tollenaar” mist, alsmede „de Christus, Die met God verzoent.” Dat zou belangrijker zijn dan de herinvoering van (over)geestelijke ervaringen. Echter, waarom zou Paulus het belangrijker gevonden hebben in 1 Korinte 12-14 over de geestelijke gaven te schrijven dan over de boetvaardige tollenaar? Het is toch onjuist om Paulus een dergelijk verwijt te maken? En wat de verzoening en de wedergeboorte betreft, die worden duidelijk in ons boek genoemd. Het is onjuist om Schrift tegenover Schrift uit te spelen. En het boek kan echt niet worden afgedaan als een pleidooi voor „herinvoering van ervaringen.”

Al met al is mijn conclusie dat het boek aanzienlijk ”objectiever” en minder eenzijdig uitvalt dan de recensie die erover verscheen. Ik hoop van harte op een eerlijke en open voortzetting van het debat, op basis van het Woord.

De auteur is docent kerkgeschiedenis aan Christelijke Hogeschool Ede en eindredacteur van de recent verschenen studie ”Gaven voor de gemeente. Over het werk en de gaven van de Heilige Geest”.

RD.nl in uw mailbox?

Ontvang onze wekelijkse nieuwsbrief om op de hoogte te blijven.

Hebt u een taalfout gezien? Mail naar redactie@rd.nl

Home

Krant

Media

Puzzels

Meer