Veel geld en lust tot pronken
Titel: ”Haags goud en zilver”
Auteur: Jet Pijzel-Dommisse
Uitgeverij: Waanders, Zwolle/Gemeentemuseum Den Haag, 2005
ISBN 90 400 9099 8
Pagina’s: 448
Prijs: € 49,95.
Het Haagse Gemeentemuseum bezit een indrukkende hoeveelheid Haagse edelsmeedkunst. Alle planken werden nog eens nagelopen en alle stukken beschreven; toiletstellen, koelvaten, terrines, kandelabers, inktstelletjes en suikerbranders voorzien van de naam van de maker, het jaartal en de herkomst. De bijna 300 stukken vormen een kloek boek, dat niet het minst interessant is door de bijgevoegde opstellen van onder meer conservator Jet Pijzel-Dommisse.
De Haagse edelsmeedkunst was uniek. Dat kwam vooral door de bijzondere positie van deze stad in de Noordelijke Nederlanden. De stad was niet groot, maar ’puilde uit’ van mensen met veel geld en een onbedwingbare lust tot kopen en pronken. Het wonen, werken en mensen ontvangen in Den Haag vroeg om een bepaalde status. Provinciale afgevaardigden en legercommandanten, diplomaten en hovelingen en -niet het minst- de stadhouder zelf garandeerden de vele goud- en zilversmeden een goed belegde boterham. Stedelijke en landelijke colleges wilden nog wel eens een edel geschenk uitdelen en gilden en kerken hadden behoefte aan pronkzilver en edelmetaal. En wat de klanten vroegen, draaiden de edelsmeden. Zonder bezwaar smeedden zij allerhande nationale stijlkenmerken en buitenlandse invloeden aaneen tot de typisch Haagse stijl, die vooral in de achttiende eeuw een eigen plaats kreeg.
Het aantal rijken was hoog, de hoeveelheid goud- en zilversmeden zo mogelijk nog hoger: de namen van bijna duizend edelsmeden, waaronder zeventig leerlingen, gezellen, goudslagers en draadtrekkers zijn bekend. Het juweliersvak floreerde in Den Haag even goed; ruim honderd juweliers en diamantbewerkers zijn bekend.
Ingetogener
De samensteller van het boek, Jet Pijzel-Dommisse geeft in het boek een overzicht van de handel in edelsmeedkunst in Den Haag, de opdrachtgevers als overheid, het hof, particulieren uit binnen- en buitenland. Zat in Amsterdam het financiële hart van de staat der Nederlanden, in Den Haag huisde het bestuurlijke hart. George Sanders beschrijft de Staten-Generaal als opdrachtgever van de edelsmeden. Zij lieten triomf- en beloningspenningen slaan, maar gaven ook bijvoorbeeld in 1709 opdracht aan Willem van Batenburg een gouden beker van ruim een kilo te vervaardigen voor generaal-majoor Frederik Sirtema van Grovestins (1668-1750) als beloning voor de overwinning in de slag bij Malplaquet.
Van één Haagse Stijl was geen sprake. De stijlvormen pasten zich gedeeltelijk aan bij de heersende mode. In de tijd dat in Parijs de overdadigheid van de Rococo zegevierde, kende Den Haag een geheel eigen, ingetogen variant van deze stijl. De Haagse rococo werd gekenmerkt door gladde, glanzende vormen en een terughoudende ornamentiek, die beperkt blijft tot gestileerde takken, bladeren en enkele bloemen, zo schrijft Reinier Baarsen.
Zuinig mens
Wies Erkelens concludeert uit de rekeningen van zilversmeden dat Koning Willem I een zuinig mens moet zijn geweest. Zijn uitgaven beperken zich tot klein tafelzilver en veel nota’s gaan uitsluitend over reparaties. Toch is het de vraag of Willem I terecht als zuinig wordt bestempeld. Of gaf hij gewoon de voorkeur aan zijn Brusselse leverancier Dutalis?
Na de beschrijving van het gildenzilver en het kerkelijk zilver volgt een overzicht van de collectie van het Haags Gemeentemuseum, van toiletstel tot tondeldoos, van theekist tot tafelkomfoor, van koelvat tot kandelaber, van Bijbel tot ouweldoos, van lepel tot luiermand. Een collectie die een predikaat verdient: Haags Lof!