Kerk en recht
Het aantal juridische vakbladen groeit. Van de weeromstuit verschijnen er steeds meer glossy magazines die inzoomen op wijn, auto’s, dure pakken en burn-out onder juristen.
Om niet achter te blijven bij deze human interest wijdt het laatste Advocatenblad van 2005 een compleet nummer aan ”geloven”. Ruimte voor katholieke, gereformeerde en moslimadvocaten. Maar ook een artikel over „de harde lijn bij de Protestantse Kerk Nederland: Boedelscheiding gevraagd.”Mr. L. van Heijningen, advocaat te Den Haag, zoomt in op de procedures over kerkgebouwen en pastorieën. De rechter probeert buiten godsdienstige twisten te blijven, maar wordt het rechtsgevoel bevredigd als hij gemeenten die niet meewillen in de PKN het recht op de kerkelijke goederen ontzegt? De auteur betwijfelt dat. Staatsrecht en kerkrecht hebben elkaar al eeuwenlang beïnvloed. Het kon de overheid immers niet onverschillig laten dat de kansel het belangrijkste medium was om het volk te bereiken. De regenten gaven daarom de voorkeur aan de ”rekkelijken” boven de ”preciezen”.
Van het omstreden reglement van Willem I via de Afscheiding en Kuyper komt de auteur bij ”Katwijk” uit, het kort geding van mei 2004 over de toescheiding van kerkelijke goederen. Al deze gebeurtenissen hebben gemeen dat „er strijd werd gevoerd voor lokale vrijheid tegenover centrale machtspretenties.”
De rechter oordeelt langs „de harde lijn”: centrale macht heeft nu eenmaal geen boodschap aan individuele bezwaren. De auteur acht dit kwalijk, nu het ook gaat om door de bezwaarden meegefinancierde goederen. De oplossing ligt volgens hem in de toepassing van redelijkheid en billijkheid in plaats van de harde lijn: de Hoge Raad heeft dit al eens gedaan in een conflict in vrijgemaakt Katwijk. Partijen werden toen veroordeeld tot gezamenlijk gebruik van de kerkelijke goederen. Of dit het rechtsgevoel beter bevredigt? Van Heijningen is bang van niet: in kerkelijke geschillen ligt de waarheid nooit in het midden.
Vermeldenswaard is nog dat in hetzelfde nummer het hoofd juridische zaken van de PKN, mr. T. M. Willemze, zich haast om Van Heijningen te beschuldigen van „feitelijke onjuistheden”: van een harde lijn is -„althans van de zijde van de PKN”- geen sprake.
Terug naar wat nuchterder bespiegelingen. Zoals de waarschuwing ”Pas op voor verhaal van zieken- geld!” van mr. C. J. Frikkee en B. Bassyouni in ArbeidsRecht 2005/11. Dat de reïntegratieverplichting van de werkgever is uitgebreid tot de eerste twee ziektejaren is bekend. Wat gebeurt er echter als de werkgever afscheid neemt van de zieke werknemer voordat het tweede ziektejaar om is? Deze werknemer kan geen aanspraak maken op WW, gelet op zijn ziekte. Dan geldt een recht op ziekengeld. Deze Ziektewet uitkering is een vangnet voor werknemers die nog geen recht op een WIA-uitkering hebben, maar ook geen aanspraak kunnen maken op WW.
Omdat normaliter de werkgever verplicht is de eerste twee ziektejaren het loon door te betalen, zal UWV als uitkerende instantie bekijken of het aan de werknemer uit te keren ziekengeld niet op de werkgever kan worden verhaald. Hiertoe is het Besluit Verhaal Ziekengeld opgesteld. Kort gezegd komt dit erop neer dat UWV beoordeelt of de werkgever wel voldoende re-integratieinspanningen heeft verricht. Is dit niet zo, dan wordt de werkgever verplicht het ziekengeld aan UWV terug te betalen. En dat gaat ver: „De grens van wat in redelijkheid van de werkgever mag worden verwacht is in ieder geval bereikt als de re-integratie-inspanningen het productieproces in gevaar brengen of de bedrijfsvoering in financieel opzicht onevenredig belasten.”
De praktijk laat zien dat werkgevers zich onvoldoende bewust zijn van het verhaalsrisico: als het einde van het dienstverband in zicht is, nemen partijen vaak niet meer de moeite om nog inspanningen te verrichten gericht op terugkeer. De werknemer zit thuis en daarmee is het verhaalsrisico een feit.
De laatste editie van het Nederlandse Juristenblad (NJB) van 2005 (no. 45/46) ten slotte bevat een artikel van de hand van mr. R. Hörchner, die zich afvraagt wanneer de staat nu eens haar verantwoordelijkheden gaat nemen tegenover tbs-passanten: veroordeelde tbs’ers die in afwachting van plaatsing in de kliniek in een gewoon huis van bewaring verblijven. De gemiddelde wachttijd ligt thans tussen de vijftien en twintig maanden. Al die tijd wordt, ondanks het oordeel van de rechter, de passant niet behandeld, maar gewoon in detentie gehouden. Het Europees Hof voor de Rechten van de Mens heeft Nederland hiervoor reeds scherp veroordeeld.
De overheid doet er wel iets aan, maar wordt ingehaald door het nog harder stijgende aantal veroordeelde tbs’ers: reden dat de laatste tijd tbs’ers het nieuws halen door in kort geding plaatsing te eisen: tot nu toe met succes. Zo oordeelde het hof ’s-Hertogenbosch onlangs dat in voorkomende gevallen een passant op vrije voeten moet worden gesteld totdat er alsnog plaats is in een kliniek, hoe moeilijk die afweging gelet op de veiligheidsbelangen ook is. Wenselijk? Nee. Menselijk? Ja. Gevangenissen zijn nog steeds niet bedoeld voor degenen die voor een ziekelijke stoornis behandeld moeten worden.
opinie voetnoot (u490(Mr. A. Klaassen, advocaat bij Bouwman Van Dommelen Advocaten