In de coupé
Het is niet vol in de coupé en in alle rust brengen de reizigers hun reistijd door. Ineens wordt de rust verstoord door een wat oudere man die luidruchtig de coupé binnenstapt. Ik kom snel tot de conclusie dat hij waarschijnlijk behoort tot de categorie psychiatrische dak- en thuislozen. Om zich heenkijkend overlegt hij luidruchtig met zichzelf. „Waar zal ik nu eens gaan zitten? Want ja, ik moet wel in Vinkenveen komen voor het donker is.”
De medereizigers schrikken op, maar besluiten pijlsnel om te doen alsof er niets gebeurt. Sommigen doen alsof ze zo diep in gedachten zijn dat ze de man niet eens hebben opgemerkt. Voor anderen is het boek ineens bijzonder spannend geworden.
„Goedemiddag, mijnheer”, zo groet hij mij overduidelijk. Na een wedergroet neemt hij tegenover mij plaats. „Ja, kijk, mijnheer, ze hebben me uit de trein gezet, maar ik ben gewoon weer het volgende treinstel ingegaan.” Ik vraag hem of hij dan geen treinkaartje heeft. „Nee, joh, die dingen zijn veel te duur en eigenlijk is het hier veel gezelliger.” Vervolgens begint hij luidruchtig te vertellen over zijn ervaringen met zijn koeien op de boerderij. „Ja, ja, ’t is wat tegenwoordig”, zo eindigt hij zijn onsamenhangend verhaal.
Even is het stil, maar dat duurt niet lang. Zijn volumeknop nog een beetje omhoog draaiend begint hij me te voorzien van informatie over de vrouw die aan de andere kant van het gangpad zit. „Kijk, die mevrouw is bang voor me. Dat zie je toch zo. Zie jij dat ook? Ja, ja, mevrouw, u vindt het niet leuk dat ik hier zit, hè”, zo analyseert hij de situatie.
Sokken
Als ik de gelaatsuitdrukking van de dame zie, moet ik oppassen om niet in de lach te schieten. Ik knik naar mijn overbuurman en buig naar voren om mijn schoenveter vast te maken. Zo, dan kan ik tenminste mijn glimlach verbergen. Maar onmiddellijk begint hij over zijn versleten schoenen. „Kijk, deze schoenen heb ik al dagenlang aan. Soms trek ik ze even uit om mijn voeten wat lucht te geven.” En demonstratief begint hij zijn schoenen uit te trekken, tilt zijn voet op en geeft mij aanschouwelijk onderwijs: „Moet je ruiken, die sokken moeten toch nodig eens in de was.” Ik bevestig zijn mening met de opmerking: „Inderdaad, dat lijkt me verstandig.”
De trein vermindert vaart en ik ben op de plaats van bestemming aangekomen. Nadat ik de man heb verteld dat ik uit moet stappen, groet ik hem met een handdruk. Met verbazing luister ik naar zijn groet: „Dank u wel, mijnheer, en een goede dag verder.”
De coupé stroomt leeg. Buiten op het perron beginnen de mensen tegen me te praten. „Zo’n kerel moeten ze eruit zetten.” Een wat oudere geshockeerde vrouw vertelt me dat ze het niet ziet zitten om met de man verder te reizen, waarop ik het advies geef om enkele deuren verderop maar weer in te stappen.
De trein zet zich weer in beweging en in de verlaten coupé zie ik de man zitten. Eenzaam zet hij zijn reis voort.
Eenzaam
Op de fiets naar huis overdenk ik de gebeurtenis. Vooral de reacties van mijn coupégenoten houden me bezig. De mensen voelden zich nogal onveilig. Begrijpelijk! Ze wisten zich geen raad met de situatie.
Hoe zou dat toch komen? Waarschijnlijk doordat het gedrag van de man niet past binnen de ongeschreven regels van de treincoupé. En wanneer iets niet past in een bestaande situatie, voelen we ons gedesoriënteerd en komen gevoelens van onveiligheid naar boven. Vervolgens zijn er twee mogelijkheden: we vluchten ervoor weg of we zorgen dat de ander uitgesloten of uitgestoten wordt. En eigenlijk komen beide reacties op hetzelfde neer: we zorgen ervoor dat de ’ongewenste man’ eenzaam zijn reis voortzet.
Zou het in de coupé van de kerk er anders aan toegaan?
E. van Hell, directeur Stichting Ontmoeting