Van hunebedden tot herziene statenvertaling
Titel: ”Nederlandse religiegeschiedenis”
Auteur: Joris van Eijnatten en Fred van Lieburg
Uitgeverij: Verloren, Hilversum; 2005
ISBN 90 6550 7868
Pagina’s: 400
Prijs: € 29,-.
Met hun ”Nederlandse religiegeschiedenis” hebben de beide auteurs, Joris van Eijnatten en Fred van Lieburg, ongetwijfeld een knap stukje werk geleverd. Ook al is Nederland maar een klein land, er heeft zich op godsdienstig gebied heel wat afgespeeld. In hun nawoord noemen ze die grote diversiteit kenmerkend voor de Nederlandse religiegeschiedenis. Het gaat de auteurs, verbonden aan het tot de VU behorende Centrum voor Nederlandse Religiegeschiedenis ReLiC, om wat anders dan een traditionele kerkgeschiedenis. Weliswaar wordt de voorkant van het boek gesierd door een foto van de Utrechtse Dom, maar op de achterkant prijken de hunebedden.
We kunnen deze uitgave dan ook niet zonder meer beschouwen als de opvolger van de ”Nederlandse Kerkgeschiedenis” van prof. Otto J. de Jong. Qua omvang zijn beide boeken vergelijkbaar, maar de aanpak verschilt nogal.
Nieuwe aanpak
Is met deze nieuwe aanpak ook een principiële grens overschreden? Worden in zo’n religiegeschiedenis christendom en heidendom (hetzij in oude, hetzij in nieuwe vormen) te gemakkelijk onder één noemer gebracht? De nieuwe aanpak heeft inderdaad z’n consequenties. Er wordt afstandelijker over het christelijk geloof geschreven. Maar ook bij De Jong kwamen rooms en protestant, orthodox en vrijzinnig uitgebreid aan de orde, terwijl en passant de joden werden meegenomen. Van Eijnatten en Van Lieburg gaan een paar stappen verder, waardoor de afstand tot de kerk waar onze belijdenis van spreekt, nog groter wordt.
Het is echter niet alleen in het behandelen van de niet-christelijke religies dat dit nieuwe boek zich onderscheidt van vroegere kerkgeschiedenissen. Het is ook een andere aanpak: minder nadruk op theologen, theologie en synodes en meer op de godsdienstbeleving en de godsdienstige praktijken van het grondvlak. Evenzo wordt de religieuze geschiedenis meer ingebed in het geheel van de maatschappelijke ontwikkelingen en de politieke en culturele geschiedenis van het betreffende tijdperk.
De auteurs doen dat laatste op een knappe manier. Je staat daarbij immers voor de opgave om in kort bestek de hoofdlijnen van een periode naar voren te halen. Het hele boek geeft trouwens blijk van een grote en brede deskundigheid.
”Nederlandse Religiegeschiedenis” verdeelt onze geschiedenis in vier periodes. Deel 1, getiteld ”Smeltkroes van religiositeit”, behandelt de voorchristelijke periode en de opkomst van het christendom tot het jaar 1000. In deel 2, ”Christelijke alomtegenwoordigheid”, komen de middeleeuwen en de Reformatie aan de orde. Het volgende deel, ”Schijn van eenheid”, betreft de periode van 1580 tot 1850. ”Gevarieerd burgerschap” is de titel van het vierde deel, dat de tijd na 1850 behandelt. Hoofdstukken en paragrafen hebben ook allemaal weer hun eigen naam, variërend van ”Heilige hoogspanning” tot ”De actieve Nederlander”. De ene aanduiding is typerender dan de andere. Maar het is niet altijd eenvoudig om een adequate benaming te vinden.
Ordening
Ook de ordening van de stof roept wel eens vragen op. De auteurs beijveren zich (dat past ook bij hun aanpak) om te laten zien dat in de verschillende kerken en richtingen dezelfde of althans vergelijkbare vragen en praktijken aan de orde waren. Dergelijke dwarsdoorsneden kunnen heel verhelderend zijn, maar voor de gang van het betoog hebben ze ook nadelen. Wat dat betreft leest De Jong toch prettiger.
Verhelderend zijn de overzichten en schema’s die in allerlei hoofdstukken te vinden zijn. De ene keer gaat het over de religieuze orden in de Middeleeuwen, dan over de hoofdrichtingen binnen het Nederlandse christendom, over Bijbelvertalingen of over landelijke joodse en islamitische organisaties. Afhankelijk van je eigen belangstelling is het ene overzicht interessanter dan het andere, maar het is best zinvol om alle evangelische organisaties eens op een rijtje te hebben, van Youth for Christ tot Exalt en van Gave tot New Wine.
Helaas zitten in de tabellarische overzichten nogal wat slordigheden. Daar had iemand nog eens grondig naar moeten kijken. Het is niet zo dat tot de volkstelling van 1889 de afgescheidenen schuil gaan in de categorie overige protestanten, maar tot en met de volkstelling van 1889. Dat Friesland in 1809 7,5 procent remonstranten telde, klopt ook niet en als vermeld wordt dat de rooms-katholieken in Limburg toen niet verder kwamen dan 1,2 procent, terwijl de hervormden op 98,3 procent stonden, is de vergissing overduidelijk.
In het lijndiagram op blz. 331 lopen de joden tien jaar achter. Zo bereiken ze daar rond 1950 hun grootste omvang. Het kaartje op blz. 355 over de geografische differentiatie van religiositeit in Nederland rond 2000 is wel erg grofmazig. Goeree-Overflakkee is zodoende ingetekend als een overwegend onkerkelijk gebied met relatief veel islamieten. Zo erg is het daar nog niet.
Tot een minimum
Theologische discussies komen er soms bekaaid af. Uiteraard wordt aandacht besteed aan de Dordtse synode, maar de theologische strijdvragen die daar behandeld werden, komen slechts summier aan de orde. Het is ook geen correcte samenvatting van het standpunt van de contraremonstranten om te zeggen dat zij in hun genadeleer geneigd waren het aandeel van de mens in zijn verlossing tot een minimum te beperken.
Om te betogen dat de Dordtse synode de belangrijkste bijeenkomst van het Europese calvinisme was tot de oprichting van de Wereldraad van Kerken in 1948, is wel veel theologische fantasie vereist. Waarom Comrie een ultracalvinist genoemd moet worden en Koelman een recalcitrante veelschrijver, is mij ook niet duidelijk.
De typering van Kersten als een kleine Kuyper is zo gek nog niet. Het is echter niet juist hem als een gewezen gereformeerde onderwijzer aan te duiden. Als kind heeft hij korte tijd behoort tot de Gereformeerde Kerken, maar toen hij onderwijzer werd behoorde hij al lang tot de Kruisgemeenten.
De christelijk gereformeerden kregen niet in 1949 hun huidige naam van Christelijke Gereformeerde Kerken, het besluit daartoe viel twee jaar eerder op de synode van Zwolle. Het algemeen kiesrecht werd in Nederland niet in 1919 grondwettelijk vastgelegd maar in 1917. Wellicht zijn de auteurs in verwarring gebracht door het feit dat in 1919 door de initiatiefwet van Marchant het vrouwenkiesrecht geëffectueerd werd, waarvoor de grondwet sinds 1917 de mogelijkheid bood.
Merkwaardig is ook dat de auteurs op een gegeven moment, we zijn dan in het interbellum, vermelden dat in joodse kring het Nederlands-Israëlitisch Kerkgenootschap het Portugese ging overvleugelen. Die omslag had toch al veel eerder plaats gevonden. In 1940 behoorden van de plusminus 120.000 Nederlandse joden niet meer dan 4000 tot de Portugese gemeenschap. Weliswaar beschouwde die zichzelf als een elitegroep, maar daarmee kon ze haar kwantitatieve achterstand niet compenseren. Toen de Joodse Raad gevormd werd (in 1941) waren onder de 17 leden niet meer dan 4 Portugese joden.
Wellicht dat in een volgende druk het een en ander verbeterd kan worden. Dit boek maakt immers een goede kans om uit te groeien tot een standaardwerk ten aanzien van de geschiedenis van kerk en godsdienst in Nederland. Daar heeft het onmiskenbaar de allure voor.