Met praatjes, laatst, vijfje!
Opeens is het knikkertijd. Lieke van Duin beschrijft in haar boek ”Knikkerkampioen” de wereld van het knikkeren als een minivolwassenwereld, compleet met verzamelen, waarde bepalen, lenen, intimideren en slijmen bij de kinderen met de mooiste knikkers. „Ik heb er met pen en papier bij gestaan.”
Van Duin schreef voor diverse landelijke dagbladen en tijdschriften: Trouw, De Groene Amsterdammer, Onze Wereld, de Volkskrant. Ze adviseert uitgeverij Mercis, bekend van de Nijntjeboeken, en werkt mee aan de Leidse post-hbo-cursus ”Oordelen over kinder- en jeugdboeken”. De mevrouw die met een touwtje de voordeur van haar Amsterdamse bovenwoning opentrekt en voor haar gast een keteltje water op het vuur zet, is een doorgewinterd jeugdboekenrecensent.Vorig jaar publiceerde Van Duin zelf haar eerste jeugdboek: ”De kinderen van de binnentuin”. Het gaat over zes kinderen in de Staatsliedenbuurt, ’hun’ junk en de islam. Ontstaan als een verzameling losse verhalen voor de kindernevendienst in de Dominicuskerk. Van Duin vertelde verder over deze kinderen in ”Het nieuwe skateboard” en nu in ”Knikkerkampioen!”.
Gaan recenseren en zelf jeugdboeken schrijven wel samen?
„Het zijn totaal verschillende disciplines. Een goede schrijver is niet per definitie een goede recensent. En omgekeerd. Toen ik nog recenseerde, belandden al m’n probeersels in de prullenbak. Pas toen ik stopte met recenseren, voelde ik me vrij genoeg om te schrijven. De strenge blik van de recensent moest ik bij mezelf weghouden om te kunnen schrijven.”
Las u zelf als kind veel?
„Nee, heel weinig. Ik was een doekind, bouwde hutten en zo. Thuis hadden we weinig boeken: Van de Hulst, de sprookjesboeken van de Margriet, Karl May. O ja, en de kinderbijbel van Anne de Vries, die is mij vijf keer voorgelezen.”
Hoe bent u in de wereld van de jeugdliteratuur verzeild geraakt?
„Ik heb lange tijd in de journalistiek gewerkt. In het begin was ik vooral bezig met allochtonentheater. Toen ik een kind kreeg en in de kinderboekwinkel op zoek ging naar lectuur, wist ik niet wat ik zag: zo’n rijkdom aan kinderboeken! Voor dagblad Trouw ben ik toen ook over kinderboeken gaan schrijven. Dat betekende voor mij: goed je erin verdiepen. Een van de eerste boeken die ik recenseerde was ”De eikelvreters” van Els Pelgrom. Ik las niet alleen dit boek, maar alles van haar. Je moet een boek toch in een oeuvre kunnen plaatsen. Veertien dagen was ik bezig met één recensie.”
En toen zei de chef?
„Niets! Ja, ik weet, bij een krant is het haastwerk. Maar ik heb recenseren nooit als een haastklus willen doen. Ik nam er veel tijd voor, dan maar wat minder verdienen.”
Uppies, spikkels, spetters, piraatjes, dolfijnen, doorzichies. Hoe komt u zo precies aan de knikkertaal in uw jongste boek?
„Destijds heb ik met pen en papier bij de spelende kinderen gestaan. Bloedserieus gingen ze op in hun eigen spel en taal. Tim en Taco, Minke en Nina, Heleen en Jan-Willem zijn allemaal gebaseerd op bestaande kinderen. Voor Tim heeft mijn zoon, intussen 23 jaar, model gestaan. Het knikkerspel waar Tim kampioen mee wordt, bestaat echt. Op Koninginnedag doen de kinderen hier in het Vondelpark allerlei zelfbedachte spelletjes. Mijn zoon had destijds veel succes met dit knikkerspel. Maar in feite is het totaal onbelangrijk in hoeverre een verhaal echt gebeurd is of niet. Als het maar een goed, geloofwaardig verhaal is.”
Snappen kinderen van buiten Amsterdam uw knikkertaal?
„Binnen Amsterdam zijn er ook verschillen. Wat in Amsterdam-West een looier heet, heet in Oost een looie det. Ik heb er een mix van gemaakt, maar wel zo geschreven dat je uit de context de betekenis kunt opmaken. Kijk (springt overeind), kuken doe je zo!” (zwaait met haar arm, zoals je een knikker met een boog in de pot gooit).
Hoe kwam u op het idee over knikkeren te schrijven?
„Knikkeren is een héél boeiende wereld, een kleine economie, psychologie en sociologie van de volwassenwereld. Lenen, verzamelen, verslaving, elkaar intimideren, haaiig zijn, de rijkste kinderen interessant vinden, het recht van de sterkste, telkens nieuwe regelgeving bedenken. En een eigen taal. Maar ook: de kinderen mét knikkers hebben er alleen baat bij als de kinderen zonder knikkers kunnen meespelen. ’t Komt allemaal in de grotemensenwereld voor. Knikkeren is een prachtoefening voor de volwassenheid. Zo veel eigen sociale creativiteit, en financieel bereikbaar voor elk kind, daar kan geen duur computerspel tegenop!”
U gooit gerust een Engelse kreet door de tekst.
„Ik vind dat je moeilijke woorden niet moet mijden. Toen mijn zoontje twee of drie was, ging oma voor hem een keer het sprookje van de wolf en de zeven geitjes voorlezen. Het zinnetje ”de geit mekkerde”, veranderde ze in ”moeder geit zei”. Die vlieger ging niet op. „Nee oma, er staat mekkerde”, zei m’n zoontje toen. Hij kende het verhaal natuurlijk al, maar je moet voor kinderen niet op je hurken gaan zitten.”
Hoe ver gaat u daarin?
„In mijn boek over het skateboard heb ik sporttaal gebruikt, in mijn volgende boek, ”Tim en Taco op Terschelling”, ga ik Fries, zelfs Terschellings gebruiken. Ik heb Friese woordenboeken aangeschaft en heb Friese meelezers. In mijn boeken wil ik laten zien dat je niet alleen met taal kunt spelen, maar dat je taal ook zelf kunt máken.”
Kinderen vloeken, gebruiken lelijke woorden. Daar ligt een grens.
„Met mijn uitgever heb ik gediscussieerd over de vraag of je vloeken moet opnemen. In ”De kinderen van de binnentuin” had ik de junk laten vloeken. Uiteindelijk mocht ik hem van uitgeverij Mozaïek alleen ”shit” laten zeggen.
Goed, valt mee te leven, maar ik vind dat personages een eigen taalgebruik hebben. Moet je heel rigoureus zeggen: personages mogen niet vloeken? Als ze daardoor onrealistisch worden, is dat voor mij een vraag. Anderzijds wordt een boek niet beter door de vloeken die erin staan.”
God verbiedt vloeken. Er is geen reden om voor geschreven taal een uitzondering te maken.
„Als een personage vloekt, betekent dat niet dat de autéúr daar ook achter staat. Ik vind dat christelijke lezers te gemakkelijk auteur en personages met elkaar gelijkstellen. Auteur, verteller en personages moeten we goed uit elkaar houden.”
U geeft uw serie over de zes binnentuinkinderen uit bij de christelijke uitgever Mozaïek. Specifiek christelijk zijn uw boeken niet, en de christelijke en de seculiere circuits zijn scherp gescheiden.
„Inderdaad, ik was stomverbaasd dat dat zo is, ik ben op dat probleem gestuit. Vrienden uit Ede konden mijn boeken niet eens in de algemene boekhandel vinden, maar alleen in de christelijke. Mijn uitgever doet wel moeite om mijn boeken in algemene boekwinkels te krijgen, maar die hebben vaak een vooroordeel jegens christelijke uitgevers. Jammer, want er zijn ontzettend veel goede algemene kinderboeken die ook geschikt zijn voor christelijke kinderen. En omgekeerd zijn er tegenwoordig ook steeds meer christelijke kinderboeken die geschikt zijn voor algemene lezers.”
Mede n.a.v. ”Knikkerkampioen!”, door Lieke van Duin, ill. Harmen van Straaten; uitg. Mozaïek Junior, Zoetermeer, 2005; ISBN 90 239 9138 9; 62 blz.; € 8,95.