In de oogst geloven
”Schuldig zwijgen” heet het boek van de 81-jarige oud-bestuursambtenaar op Nieuw-Guinea dr. Kees Lagerberg. Het is een aanklacht tegen het Nederlandse verraad aan de Papoea’s op het moment dat de overdracht aan Indonesië geregeld werd. Niet minder geeft het boek uiting aan zijn besef zelf mede verantwoordelijk te zijn geweest voor het verraad aan dit onderdrukte volk.
„Ik zal de halmen niet meer zien/ Noch binden ooit de volle schoven, / Maar doe mij in den oogst geloven / Waarvoor ik dien” / Tot tranen geroerd was Lagerberg toen hij begin oktober de bekende regels uit een gedicht van A. Roland Holst per ansichtkaart uit New York kreeg overhandigd. De afzender was een Papoea die in New York actief is als lobbyist bij de Verenigde Naties om het in zijn ogen historisch onrecht aan de Papoea’s ongedaan te maken. Tijdstip van ontvangst: het moment dat Lagerberg in Den Haag een conferentie bijwoonde rond de presentatie van het rapport-Drooglever. Daarin doet de historicus dr. P. J. Drooglever verslag van zijn onderzoek in opdracht van de Nederlandse regering naar de overdracht van Papoea aan Indonesië in 1962.Aan die overdracht was als voorwaarde verbonden dat in een later stadium een eerlijke volksraadpleging onder de Papoea’s zou worden gehouden over wat hun uiteindelijke status zou worden: onafhankelijkheid of niet. Inmiddels weet iedereen dat Indonesië die volkspeiling niet op een westers-democratische manier heeft georganiseerd, zodat de uitkomst in het voordeel van Jakarta uitviel: geen onafhankelijkheid. Bekend is ook dat Nederland toen niets heeft gedaan om die zaak alsnog recht te zetten.
De kaart uit New York ontroerde Lagerberg omdat hij op dat moment bezig was om dat onrecht extra te onderstrepen. In zijn boek ”Schuldig zwijgen”, dat een dag voor de presentatie van ’Drooglever’ werd uitgebracht, stelt hij niet alleen de nalatigheid van Nederland aan de kaak. Hij rept zelfs van verraad aan de Papoea’s. Bovendien acht Lagerberg zichzelf daar mede verantwoordelijk voor omdat hij in de jaren 1951 tot 1962 als bestuursambtenaar de Papoea’s zelfbeschikking toezegde en zo verwachtingen had gewekt onder de bevolking. Nota bene op een moment dat elders in de wereld -in New York- Nederlandse bewindslieden bezig waren Papoea juist aan de Indonesiërs te verkwanselen.
Meegevallen
Enkele weken na alle drukte over het Droogleverrapport ontvangt Lagerberg (81, sinds 1998 weduwnaar) me in zijn fraai gelegen landhuis aan het Kraanven, even buiten Loon op Zand. Op tafel heeft hij de ansichtkaart neergelegd, naast de dikke pil van Drooglever en zijn eigen boek. Overigens is het Droogleverrapport hem meegevallen. „We beweren allebei hetzelfde, en ik vlei me met de hoop dat hij naar mijn standpunt is geswitcht. Dus in plaats van de beruchte volksraadpleging van 1969 recht praten, die juist kritisch neerzetten.”
Het was Theo Bot, de vader van de huidige minister van Buitenlandse Zaken Ben Bot, die in 1951 met zelfbeschikking voor de Papoea’s op de proppen kwam, precies in het jaar dat Lagerberg daar aan het werk ging. „Bot wilde toewerken naar volledige onafhankelijkheid in 1970, maar besefte dat dit alleen kon langs de weg van zelfbeschikking.” Dat hij dit al begin jaren ’50 voorzag, getuigt van groot staatsmanschap, vindt Lagerberg. Zelf was hij daar echter nog niet aan toe. „Ik vond het voor zelfbeschikking nog veel te vroeg, maar mijn vrouw zei: Doe nu maar wat ze vragen. Welnu, dat heb ik toen maar gedaan. Fout natuurlijk, ik had gewoon flink moeten zijn en voet bij stuk moeten houden.”
Overigens was Lagerberg in 1951 tamelijk spontaan richting Papoea gegaan (dat toen nog Nieuw-Guinea heette). „Niemand ging in die tijd daar naartoe, het werd je zelfs sterk ontraden. Maar ik had geen werk in Nederland, wat moest je als afgestudeerd indoloog hier doen?”
Een sollicitatie bij Philips liep op niets uit. Lagerberg herinnert zich nog levendig het gesprek met Otten, de schoonzoon van Frits Philips. „Dat was toch wel een pittig gesprek. Zo ging hij onverwachts over op het Engels, nou, daar red ik me nog wel mee. Ik had ook opgegeven dat ik Spaans sprak, maar dat was helemaal niet waar. Dus toen ik daar zat, schoot het steeds door me heen: als hij nu ook in het Spaans overgaat, dan zeg ik: hasta laviesta, en ben ik weg. Zo ver is het niet gekomen. Op een gegeven moment zei hij gehoord te hebben dat ik zo aardig kon voetballen. Nou, toen ben ik opgestapt. Dan heb je een academische studie achter de rug, kom je bij Philips en vragen ze alleen naar je voetbaltalenten.
Hij liet zich door een vroegere klasgenoot -die hij „toevallig” ergens ontmoette- ertoe overhalen ook naar Nieuw-Guinea te gaan. Daar kreeg hij de taak de Papoea’s voor te bereiden op zelfbeschikking. „Vanuit Manokwari heb ik toen een zendertje opgezet om hen van informatie te voorzien. De Indonesiërs zorgden voor een dosis tegenpropaganda en maakten mij in hun radio-uitzendingen belachelijk. Met een quasi-Hollands accent bazuinden ze dan: „Hallo, hier is mijnheer Lagerbreg (de r staat correct, aj), wij komen, weest u gerust.” Aan de andere kant ging het er niet minder hard aan toe. Lagerberg vertelt dat hij enkele Papoea’s „als diskjockeys” in dienst had om tussen de boodschappen door plaatjes te draaien, „maar wat die in het plaatselijk Maleis aan vuiligheid tegen de Indonesiërs spuiden, dat wilde ik niet weten.”
Blad papier
Toch volgde de kersverse bestuursambtenaar niet exact de lijn die Bot had uitgezet. „Ik hield de Papoea’s drie opties voor: het Nederlands gezag wordt voortgezet, Den Haag draagt het gebied over aan Indonesië, of het wordt onafhankelijk. De eerste optie zou in geen geval doorgaan, vertelde ik hun: wij Nederlanders gaan weg. Dan blijft over: integreren of onafhankelijk worden. Als tussenweg heb ik er zelf ”autonomie” aan toegevoegd. Dat betekent letterlijk: op jezelf staan, zelfstandigheid. Dat is iets anders dan onafhankelijkheid. Ik gokte op autonomie als voorwaarde om al of niet te integreren in Indonesië.” Lagerberg zegt zijn boodschap destijds met overtuiging en met liefde voor de Papoea’s te hebben uitgedragen. Een aantal keren moest hij die betrokkenheid zelfs bijna met de dood bekopen.
Een van die momenten was tijdens een confrontatie met een stam in de Baliemvallei. „Dan gebeurde het wel dat je, om in contact te komen, dagenlang achter hen aanzat, waarbij het gebruikelijk was om voorafgaand aan een mogelijk eerste ontmoeting je terug te trekken, allerlei rommel achterlatend: een kapmes, een bijl. Ik liet ook altijd bij wijze van grapje een blad papier achter. Dat begreep niemand, maar voor mij was het ’t geven van een signaal: pas op, daar komt de bureaucratie, nu ben je de klos!
Uiteindelijk sta je dan oog in oog met zo’n stam, en dan gaat het goed of het gaat niet goed. Eén keer ging het dus echt fout, want in de Baliemvallei stond de complete groep in oorlogshouding me op te wachten. Ik heb toen tegen een van mijn begeleiders gezegd: Luister eens, ze staan daar wel te snuiven maar ze zijn banger voor ons dan wij voor hen. Ga achter een boom staan en houd hen onder schot, dan loop ik naar hen toe. Ik heb me toen tot op mijn onderbroek uitgekleed en ben met mijn handen omhoog hen tegemoet gelopen. En: er gebeurde niets kwalijks.”
Kwajongens
Kwalijk was wél het spel dat intussen in New York en Den Haag werd gespeeld. Lagerberg typeert hen als „Indische jongens”, de Nederlandse vertegenwoordigers in Amerika die met diplomaten uit Jakarta over Papoea onderhandelden. „Het waren lieden die heel gemakkelijk gemene zaak maakten met de Indonesische delegatie. Officieel werd er dan hard met elkaar geknokt, maar daarna was het met elkaar lachen geblazen”. Lagerberg ziet dezelfde houding gedurende de kritieke jaren, direct voorafgaand aan de overdracht van Nieuw-Guinea in 1962. „Schiff wordt dan als eerste ambassadeur naar Indonesië gestuurd, en wat zegt die in Jakarta: Nederland is vóór overdracht, want Nederland is die Papoea’s zat.” Maar Nederland wás het niet zat! In het kabinet zaten mensen zoals Marga Klompé en die bezigde het standpunt dat je mensen -Papoea’s- niet zomaar aan een ander verkoopt. Maar dat stond haaks op wat in New York werd gebracht als zijnde de Nederlandse opstelling.”
Lagerberg noemt verder de naam van de diplomaat Van Rooyen in New York. „Bij hem speelde de houding van Amerika een doorslaggevende rol. Hij wist dat de VS zich niets gelegen zouden laten liggen aan dat zelfbeschikkingsstandpunt van Den Haag. Amerika wilde immers geen ruzie met een ontwikkelingsland als Indonesië, en al helemaal niet dat daar een communistische machtsovername zou plaatsvinden. En daarom ging Van Rooyen lijnrecht tegen zijn baas, minister van Buitenlandse Zaken Luns, in.” Niet dat die de Papoea’s iets kon schelen hoor, voegt Lagerberg er snel aan toe. „Ook Luns vond het allemaal maar apenvolk.”
Dat bleek ook wel toen Luns met de Indonesiërs geheim overleg pleegde over de manier waarop zij de afgesproken volksraadpleging in 1969 zouden gaan houden. Jakarta wilde dat doen volgens de traditionele musjawaramethode, bepaald geen democratische peiling volgens westers model. Toen Luns in mei 1969 in het kabinet kwam vragen of men daarmee akkoord ging, stuitte hij op verzet. Vervolgens kwam de aap uit de mouw toen hij zei: „Maar ik heb het al met de Indonesiërs besproken.” „Kijk”, aldus Lagerberg, „ook dat vind ik nou verraad.”
Eigenlijk was daarvan al eerder sprake, is zijn overtuiging. „In het Verdrag van New York van 15 augustus 1962, waarin de bestuursoverdracht van Nieuw-Guinea aan Indonesië wordt geregeld, is sprake van zelfbeschikkingsrecht voor de Papoea’s, maar aan weerszijden wist men toen al dat dit nep was. Dat document was inhoudelijk immers met zichzelf in tegenspraak. De paragraaf die over de volkspeiling (lees: de musjawaramethode) gaat -paragraaf 18- deugt niet. Dat blijkt al gauw uit het vervolg. Indonesië krijgt het beheer over het gebied, en dan zie je welke kant het uitgaat, met de daadwerkelijke musjawara in 1969 en de uitslag daarvan als dieptepunt. En wat zei Luns: „Daar hebben wij niets meer mee te maken.”
Het is nog altijd mijn gewetensconflict, want ook ik heb lange tijd mijn mond niet opengedaan. Ik wilde na ’62 niets meer met de zaak te maken hebben, ben ervoor weggevlucht en de tv-wereld ingedoken.” (Lagerberg was van 1962 tot ’65 hoofd documentaire programma’s bij de KRO, AJ.)
Opjutten
Nu is Lagerberg terug met zijn boek ”Schuldig zwijgen”, een pleidooi voor meer Nederlandse inzet voor de verraden Papoea’s. Is de manier waarop ooit minister Pronk de Indonesiërs op hun nummer zette soms een voorbeeld voor onze minister Bot? „Zeker niet, reageert Lagerberg resoluut. „Die ging onder president Suharto als een soort Kennedy naar de Indonesische studenten toe om hen op te jutten. Ik ben toen naar Pronk toegegaan -we kenden elkaar goed- en heb hem gezegd: je hebt volledig gelijk, maar je had niet stommer kunnen doen want nu bereik je precies het omgekeerde.
Die opmerking heeft hij me erg kwalijk genomen, en vanaf die datum is ons contact verbroken. Ik kreeg het advies om mijn boek op te dragen aan Pronk, maar ik kon het niet over mijn hart verkrijgen, omdat zo’n breuk je niet in de koude kleren gaat zitten.”
Minister Bot zou beter het initiatief aan premier Balkenende kunnen overlaten, vindt Lagerberg. Door zich te distantiëren van het Droogleverrapport heeft Bot zich naar zijn mening volledig dienstbaar gemaakt aan de Indonesiërs. „Ik heb gehoord hoe die hebben gereageerd op Bots houding: ze hebben zich krom gelachen. Nu doen die Nederlanders het wéér! Zie je wel, het blíjven kooplui.”
Eigenlijk valt er van Buitenlandse Zaken niets anders te verwachten, vindt Lagerberg, die dit departement als „onbenullig” typeert, en vanouds bemand door „handenschudders.” Balkenende kenschetst hij daarentegen als een principiële vent die via de Europese Unie wel het nodige voor de Papoea’s zou kunnen bereiken. Meer druk op Jakarta om de Papoea’s voluit te laten delen in de ontwikkeling van hun land, bijvoorbeeld. Of dat voor de Papoea’s voldoende zal zijn? Lagerberg betwijfelt het, en daar heeft hij zo zijn reden voor.
Zangers in het zwart
In het jaar 2000 was hij even terug op Papoea, waar op dat moment de verwachtingen hooggespannen waren omdat in Jakarta de Papoeagezinde Abdurrachman Wahid president was. Op 1 december -een bijzondere dag voor de Papoea’s- ontdekte hij hoe diep nog altijd het merdekageloof (vrijheidsgeloof) van de Papoea’s geworteld is. „Vanuit mijn hotelkamer zag ik bij het opkomen van de zon een lange rij zangers in het zwart komen aanlopen. Psalmen zongen ze, en dat deden ze zo welluidend! Diepe indruk maakte het op me. En toen wist ik het: de Indonesiërs redden het niet met enkel wat economische hulp en werkgelegenheid. Hier is iets anders aan de hand, dit reikt verder dan het aardse merdeka. Dit gaat over de grenzen van het leven heen. En hebben ze het al die jaren niet bewezen? Hoeveel verliezen hebben ze niet geïncasseerd? Ze zijn bij bosjes gevallen, gemarteld en vernederd. En ik besefte ineens weer waarom: dit is een ander volk dan het Javaanse. Dit volk wil zijn eigenheid beleven en zal niet buigen voor een goedkoop akkoordje. Daarvoor zit dat verlangen naar eigenheid te diep.”
Mede n.a.v. ”Schuldig zwijgen”, door Kees Lagerberg; uitg. IJzer, Utrecht, 2005; ISBN 90 74328 92 X; 301 blz.; € 29,95.